31 maart 2005

Gelezen

“Internet is een prachtige uitvinding, maar het stelt mensen in staat enkel nog met geestverwanten om te gaan, zodat ze voortdurend bevestigd worden in hun obsessies en vooroordelen. Daardoor nemen ze almaar extremere posities in.” Martin Rees, Brits kosmoloog. M NRC Handelsblad 6-3-2005

3 maart 2005

Een vergeten kind


In september 1973 schreef ik een gedicht dat ik nu niet graag meer een gedicht zou noemen. Het heette: “Stijg met mij op, amor americano” en het betreurde de dood van de dichter Pablo Neruda die in Chili aan kanker was gestorven. Het klaagde tegelijk het imperialisme van de Verenigde Staten aan, de onderdrukking en de armoede van het Chileense volk en de fascistische junta van Pinochet die een bloedig einde had gemaakt aan het eerste democratisch gekozen parlement van Zuid-Amerika.
Ik stuurde mijn gedicht aan de redactie van Vrij Nederland met het verzoek het te publiceren en schreef daarbij dat het niet de bedoeling was dat het in de rubriek ‘ingezonden brieven’ terechtkwam, maar “een plaats krijgt, zonder afgebroken regels, het onderwerp en het gedicht waardig.”
Je bent jong en je wilt aandacht. Hoewel jong, ik was toen al bijna dertig en ik kan mij nu verbazen over de naïviteit waarmee ik de larmoyante, pamfletachtige tekst had geschreven en de zekerheid waarmee ik de redactie van het toen nog zeer gerespecteerde opinieweekblad had benaderd.
Leve de naïviteit in haar kinderlijke hoedanigheid, schaamte over haar uiting van onnozelheid. Maar wie maakte zich in die tijd niet druk over de gebeurtenissen in Chili. Wie herinnert zich niet de beelden van het brandende presidentiële paleis De Monado in Santiago de Chili na de luchtaanval door de putschisten. President Salvador Allende verdedigde zich heldhaftig maar tevergeefs met een simpel geweer, al vroeg je je wel af of hij met die modieuze architectenbril op zijn neus het vizier scherp kon stellen.
Kort na de staatsgreep werd het huis van Neruda bij Isla Negra door de militairen verwoest, zijn boeken en schilderijen verbrand, zijn werktafel in stukken gehakt. De ongeneeslijke zieke dichter werd overgebracht naar een ziekenhuis in Santiago, waar hij op 23 september 1973 overleed.
“Kameraden, begraaf me op Isla Negra, tegenover de zee die ik ken, tegenover de oneffen plekken van stenen en golven die mijn verloren ogen nooit meer zullen zien…”, schreef hij in het XXVe canto van zijn beroemdste werk Canto General. Maar om zijn graf stonden soldaten, hun mitrailleurs gericht op de kameraden die het hadden gewaagd afscheid van hem te komen nemen.
Neftalí Ricardo Reyes Basualto, geboren in 1904, ontleende zijn pseudoniem aan de Tsjechische schrijver, dichter en journalist Jan Neruda (1834-1891). In een aantal naslagwerken wordt deze Jan in relatie tot Pablo als half of helemaal vergeten schrijver opgevoerd – in de digitale Winkler Prins wordt zijn naam niet eens genoemd. Dat is vreemd, want Jan Neruda is tot op heden een van de bekendste en meest gelezen schrijvers van Tsjechië. Maar buiten Tsjechië is hij als het ware opgeslokt door de reputatie die de Chileense dichter en diplomaat onder zijn naam heeft verworven.
In 1971 was Pablo Neruda te gast bij Poetry International. Zijn voordracht was indrukwekkend, maar ik herinner me vooral zijn verschijning, statig, een ondoorgrondelijk indianengezicht, en vooral het mooie, lichte pak dat hij droeg. Dat jaar werd hem de Nobelprijs voor literatuur toegekend. Dat zijn grote reputatie enige schade had opgelopen door de lofzangen die hij op Stalin had geschreven in de tijd dat toch al bekend was wat dit vadertje allemaal op zijn geweten had, was alleen bij kenners bekend. Hans Magnus Enzensberger schreef er een verhelderend essay over.
Toen vorig jaar de honderdste geboortedag van Pablo Neruda werd herdacht, werd enige aandacht besteed aan zijn huwelijk met de Nederlandse Maria Hagenaar die hij in Batavia, waar hij consul was, had leren kennen. Neruda liep toen tegen de dertig, de leeftijd waarop de laatste stuiptrekkingen van naïviteit tot de jeugdzonden gerekend mogen worden.
In 1934 werd in Madrid hun dochter Malva Marina geboren. Het huwelijk hield niet lang stand, moeder en kind vertrokken naar Nederland, waar Malva Marina in een pleeggezin in Gouda werd ondergebracht. Ze leed aan hydrocephalus, in de volksmond een waterhoofd genoemd. Ze stierf op 2 maart 1943 en werd op de Algemene Begraafplaats in Gouda begraven.
Het kan zijn dat de grote dichter het ongelukkige kind als een mislukt gedicht in de prullenbak van zijn geheugen heeft gedeponeerd. In zijn tweedelige autobiografie “Ik beken ik heb geleefd” maakte hij een korte aantekening over een naamloze vrouw die hij had leren kennen, “een halfbloed, liever gezegd, een Hollandse met een paar druppels Maleis bloed, die ik erg aardig vond.” Maar over het kind schrijft de dichter die zoveel liefde en lijden in zijn poëzie deed met geen woord.
Een kleine grafsteen in vak B voor huurgraven van de Algemene Begraafplaats aan de Vorstmanstraat in Gouda herinnert aan haar bestaan. Tussen de grijze grafstenen van de Gouwenaren lijkt het alsof men met het toepassen van een rand van badkamertegeltjes en uitsparingen voor het plaatsen van bloemen een enigszins mediterrane sfeer heeft willen scheppen. In 1970 werden nog voor 30 jaar de grafrechten betaald, waarschijnlijk uit de erfenis van de moeder. Die termijn is verstreken, maar de begraafplaats is inmiddels een monument geworden en wordt momenteel gerestaureerd. In Gouda zal de herinnering aan Malva Marina Reyes nog geruime tijd levend worden gehouden.

Achterpagina NRC Handelsblad 2-3-2005 © Rien Vroegindeweij