24 augustus 2005

Westelijk Handelsterrein, Rotterdam
de stad klopt / in schaal 1:1 / van verlangen / haar te delen

22 augustus 2005

De val


Kaunertal Blick nach Feichten

In het gedicht 'Hoogere Burger School', uit de bundel Dag en Nacht Geopend (1970) beschrijft Jules Deelder enkele herinneringen aan zijn middelbare schooltijd op de Willem de Zwijger HBS in Rotterdam. Het is eind jaren vijftig, er zijn “feestjes met rood crêpe- / papier en meisjes uit 3c. // Loes, Irene, Riet en Coby. / Naaien deden ze nog niet. / (Dat kwam pas in de vierde.)”
In nuchtere, soms hilarische mededelingen wordt de sfeer van de schooltijd opgeroepen. De dichter in spe draagt blauwe suède schoenen, waar de directeur van de school wat op aan te merken heeft. “We schreven 1959, en natuurlijk / stond ook toen / het Eind der Dingen vast.” Het gedicht eindigt met de berichten die de leerlingen soms bereikten over “een bleke zittenblijver / die zich verhangen had, // of in de nabijheid van / een Oostenrijks gehucht / was doodgevallen.”
Een realistisch gedicht waar meer Dichtung und Wahrheit in zit dan de eerste lezing prijsgeeft. Het gedicht is er niet minder om, want dat kent zijn eigen tijdrekening, maar op tenminste één punt loopt het niet helemaal synchroon met de historische werkelijkheid. Bij de uitreiking van de diploma’s in 1962 werden de twee beste leerlingen van hun jaar naar voren geroepen om de bijzondere felicitaties in ontvangst te nemen. Voor de A-klas was dat Jules Anton Deelder, voor de B-klas Wim de Reuver.
Twee briljante leerlingen voor wie een gouden toekomst in het verschiet lag. Deelder werd wat hij op zijn veertiende al op een visitekaartje had laten drukken: dichter. Wim de Reuver ging in Delft natuurkunde studeren, maar stapte na een jaar over op bouwkunde. Hij richtte een band op, tekende en schreef gedichten die anoniem in de almanak van de Delftse Studenten Bond werden afgedrukt. Twee jaar nadat hij de middelbare school had verlaten, op 26 augustus 1964, kwam hij tijdens een vakantie ‘in de nabijheid van een Oostenrijks gehucht’ om het leven.
Zijn twee jaar jongere zus Marianne herinnert zich de laatste dag dat ze haar broer zag. “Hij was naar Rotterdam gekomen om gedag te zeggen. Het was mooi weer, dus we gingen nog even de stad in. Naar café ’t Fust en daarna naar De Wieck, een disco die toen erg in was. We kwamen heel laat thuis, tot grote woede van mijn vader.
“De volgende dag ging Wim met twee vrienden naar Oostenrijk en ik naar Kortenhoef, waar ik in een jeugdherberg ging werken. Op 27 augustus werd ik daar gebeld door mijn vader die met een afgeknepen stemmetje vroeg of ik naar huis kon komen want mijn moeder had griep. Ik stond voor dertig man te koken, dus ik zei dat dat kon niet. Maar even later kwamen een oom en tante me halen. Er was iets ernstig met Wim, zeiden ze. Pas toen ik thuis was kreeg ik te horen wat er was gebeurd. Mijn wereld stortte in.”
Deze zomer reisde Marianne de Reuver naar Kauns in Tirol, de plek waar haar broer is omgekomen. Het noodlottige ongeval was in het bergdorp nog niet vergeten. Zij ontmoette een van de mannen die destijds aan de zoektocht naar haar broer had deelgenomen. Gezamenlijk liepen ze het pad dat hij moest hebben gelopen.
Wim de Reuver was die ochtend vroeg opgestaan om nog voor het ontbijt een wandeling te maken, waarvan hij niet op tijd terugkeerde voor de tocht die ze die dag hadden gepland. Zijn vrienden lieten de boodschap achter dat ze niet voor de avond terug zouden zijn. Toen hij bij hun thuiskomst nog niet terug was, werd de politie ingeschakeld. De volgende dag, ’s middags om 14.30 uur, werd hij levenloos gevonden in de beek die zo’n zestig meter diep onderaan de Kaunerberg stroomde.
Aan de rand van het ravijn, op de plek waar Wim de Reuver moet zijn gevallen, ligt nu de kleine, witmarmeren steen die zijn zus uit Nederland had meegenomen en waarin zijn naam, geboorte- en sterfdatum is gehouwen.

Achterpagina NRC Handelsblad (19-8-2005) © Rien Vroegindeweij