24 september 2005

Rampenplan


Uit de reconstructie van de watersnood van 1953, die journalist Kees Slager in zijn lijvige boek ‘De ramp’ beschrijft, kunnen we concluderen dat niet de onberekenbare kracht van de natuur, maar de zwakte van het bestuur voor de grootste ellende heeft gezorgd. Zwakte die zich uitte in hooghartigheid. Het was vaak het nederige woord van de mannen van de polders, boeren, landarbeiders en dijkbewoners tegen de vermeende deskundigheid van dijkgraven, burgemeesters en waterbouwkundigen.
De overheid was lang van te voren gewaarschuwd voor de belabberde staat waarin waterkeringen verkeerden, lokale autoriteiten werd gewezen op de ondeugdelijkheid van de ‘coupures’. Een coupure is een opening in een dijk die bij hoog water met vloedplanken wordt afgesloten. Maar toen de nood het hoogst was waren op veel plaatsen de planken niet te vinden of zodanig verrot dat het water er gemakkelijk door heen stroomde.
In de nacht van zaterdag op zondag 1 februari stonden op verschillende plaatsen in de delta van Rijn, Maas en Schelde mannen op een dijk, bij een gemaal of een sluis te kijken wat het water deed. Ze zagen het ergste aankomen. Maar om de noodklok te luiden was toestemming van de burgemeester nodig. Er zijn gevallen bekend dat men de man niet durfde te storen omdat hij zijn bridgeavondje had of lag te slapen. Of als de toestemming was gegeven er geen klokkentouw was omdat de toren van een elektrische luidinstallatie was voorzien waar je niets mee kan als de stroom is uitgevallen.
De vraag of een overstroming zoals in New Orleans zich ook in Nederland kan voordoen, werd in NRC Handelsblad van donderdag 15 september door verschillende waterbouwkundigen beantwoord. Waterbeheerders van het ministerie van Verkeer en Waterstaat achten de kans erg klein omdat het beveiligingsniveau hier vele malen hoger is dan in New Orleans en wij geen tropische orkanen kennen.
Wie zal het weten. Er zwemmen nu al exotische warmwater vissen in de Noordzee, dus het zou zomaar kunnen dat een verdwaalde orkaan zijn oog daarop laat vallen. Bovendien, alle hoogleraren, watermanagers en voorzitters die zich met de waterhuishouding en rampenbestrijding bezighouden zijn het er over eens dat die kans wel degelijk bestaat.
In 1953 was de OBHW (Officier Belast met Hulp bij Watersnood) niet geabonneerd op berichtgeving van de Stormvloedwaarschuwingsdienst van het KNMI, zodat er geen maatregelen voor hulp werden getroffen. Instanties die dat wel waren, zoals Rijkswaterstaat, werden per telegram tot de hoogste paraatheid gewaarschuwd. Maar ze deden er niets mee. Ook nu blijken de rampenplannen niet te deugen en de verschillende diensten niet op elkaar te zijn afgestemd. .
Als kind heb ik de watersnood van 1953 meegemaakt. Ik herinner me nog goed dat onze evacuatie werd aangekondigd door de dorpsomroeper die in een roeiboot door onze straat voer. Maar de evacuatie van toen was een oefening vergeleken bij wat ons mogelijk te wachten staat als de dijkring met Rotterdam en Den Haag binnen één etmaal volloopt met water en er twee miljoen mensen geëvacueerd moeten worden. .
Ik stel het me voor. Drie, vier meter water in de straten van Rotterdam, met zijn vele muziekfestivals en zijn grote arme bevolkingsgroepen toch een beetje het New Orleans van de Lage landen. We zullen er snel bij moeten zijn, want we wonen op een beletage, dus met souterrain, dat nu al bij de geringste wolkbreuk onder loopt.
Waar moeten we heen? Ik besef nu dat ik slechts één bevriend echtpaar ken dat veertien hoog in een wolkenkrabber in het centrum van de stad woont. Maar die hebben kinderen en kleinkinderen, daar zal voor ons geen plaats zijn. Ik herinner me spontaan een oude tante die in een bejaardenwoning ergens op de Hoge Veluwe woont. Die zal ons zien aankomen. Als we dan al niet in de file vóór de Utrechtse Heuvelrug door het water zijn ingehaald.

© Rien Vroegindeweij

15 september 2005

Afschrijven

Uit de kast met ‘afgeschreven’ boeken van de Gemeentebibliotheek in mijn woonplaats kocht ik voor één euro Ruisend gruis, de laatste roman van W. F. Hermans (1921-1995). Het boekje van amper honderd bladzijden dat in het sterfjaar van de schrijver door De Bezige Bij werd uitgegeven, behoorde oorspronkelijk tot de collectie van het filiaal in IJsselmonde. Maar daar had het kennelijk weinig lezers gevonden, want op het schutblad stond in bleek stempelinkt dat het was ‘afgeschreven door de Gemeentebibliotheek Rotterdam’.
In tegenstelling tot wat ik altijd heb gedacht, hebben de bibliotheken in Nederland, behalve de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, geen bewaarfunctie. Boeken waarvan de bibliothecarissen het vermoeden hebben dat ze niet zullen worden uitgeleend, worden ook niet of nauwelijks meer door de Stichting Bibliotheekdienst ingekocht. Zo kan het voorkomen dat van het educatieve kinderboek ‘Jantje leert op het potje zitten’ vijfhonderd exemplaren werden besteld, terwijl de uitgever van de prachtig verzorgde ‘De correspondentie van Desiderius Erasmus’ een bestelling van elf exemplaren voor alle bibliotheken in Nederland kreeg geplaatst.
Uit de bestaande collecties worden de boeken die geen leners vinden na verloop van tijd opgeruimd en te koop aangeboden om fysiek en financieel plaats te maken voor nieuwe boeken en in toenemende mate voor audiovisuele producten. Of voor lampenkappen.
Want mijn bibliotheek mag dan klagen over gebrek aan ruimte en geld voor opslag en uitbreiding van de collectie, vijf jaar geleden was er ruimte en geld genoeg om alle zes verdiepingen vol te hangen met enorme witte lampenkappen. Niet zomaar ergens eentje voor in een hoekje met een boekje, maar echt tientallen naast elkaar. Een hemel van lampenkappen, model schemerlamp, conisch gevormd, breedste doorsnee één meter. Je ziet ze wel in de villa’s van Kralingen en Hillegersberg waar ze bij het intreden van de schemering een tot inbraak uitnodigend licht laten vallen op de Friese staartklok en andere kostbaarheden.
Ik heb het vermoeden dat ze niet zijn opgehangen voor een optimale verlichting, maar voor de vormgeving. Zoals bij elke ‘noodlijdende’ overheidsdienst werd ook hier de eerste nood gelenigd met een interne verbouwing, op z’n minst een nieuwe balie, nieuw briefpapier, kortom, een nieuwe huisstijl. Ondertussen moeten er heel wat boeken worden afgeschreven om de lampenkappen af te schrijven.
Overigens is afschrijven de trend in boekenland. Het schijnt dat Jan de Slegte al op de Frankfurter Buchmesse onderhandelingen voert met Nederlandse uitgevers over welke boeken rijp zijn voor de ramsj, terwijl ze nog moeten verschijnen. In het grote boekenpaleis van Donner aan de Lijnbaan in Rotterdam wordt regelmatig omgeroepen dat er op ramsjafdeling licht beschadigde boeken voor de helft van de prijs worden aangeboden. De beschadiging bestaat uit niet meer dan een viltstiftstreepje dat de boekhandelaar zelf op de snijkant van het boek heeft gezet. Kwestie van afschrijven.
Het zijn geen boeken die jaren lang in de kast staan te verstoffen, geen winkeldochters, maar nieuwe boeken die soms niet ouder dan een half jaar zijn. De oplettende koper doet er zijn voordeel mee, want hetzelfde boek ligt nog onbeschadigd en voor de volle prijs op een andere afdeling. Het zal bibliofielen een gruwel zijn, maar van die viltstiftstreep op de snijkant zie je helemaal niets als het thuis in de kast staat.
De schrijver schrijft, de boekhouder schrijft af. Met de bedrieglijk lage europrijs, is het kopen van een boek een bezigheid geworden waarvoor enige vakkennis vereist is. Nu de najaarsaanbiedingen binnenkomen, is het afwachten welke titels binnen afzienbare tijd een beschadiging zullen oplopen.

Achterpagina NRC Handelsblad (15-9-2005) © Rien Vroegindeweij