7 december 2006

Nostalgie














Op de Erasmusbrug vroeg een Duitse toerist mij waar hij de haven van Rotterdam kon vinden. Omdat ik niet direct wist wat te zeggen, verduidelijkte de man dat hij de grote schepen wilde zien, de zeekastelen, de mammoettankers, de reuzenkranen, misschien wel de hopperzuigers en de backhoes van Boskalis, of dat lopende booreiland dat al dertig jaar ergens aan de wal ligt te roesten, in ieder geval dat soort gevaartes.
Beneden op het brede, vrijwel lege water van de Nieuwe Maas voeren een paar kleine platte boten voorbij, een watertaxi schoot onder de brug door.
’t Ja, hoe leg je een vreemdeling uit waar de haven van Rotterdam ligt. Scheveningen heeft een haven, Stellendam en Delfzijl hebben een haven. Die kan je zo aanwijzen. Maar wat en waar is eigenlijk de haven van Rotterdam? Er zijn zoveel havens, kleine en grote, oude en nieuwe. Als die allemaal bij elkaar de haven van Rotterdam vormen, moeten we dan niet spreken van de havens (meervoud) van Rotterdam? Er is niet één aanwijsbare haven, er is ruim 10.000 hectare havenoppervlakte en 77 strekkende kilometer havenkade. Normaal sta je daar niet bij stil, maar als iemand het vraagt, sta je toch even met je mond vol tanden.
Ik wees ten slotte met een gebaar richting Zuid, dat hij de waterkant moest volgen en als hij dan heel lang fietste kwam hij op de Maasvlakte, waar de eigenlijke haven van Rotterdam ligt, vlak aan de Noordzee. De man keek mij enigszins argwanend aan, hij had thuis natuurlijk van de wereldhaven gehoord en gelezen en was nu teleurgesteld dat er geen grote zeeschepen waren te zien. Hij fietste verder en ook ik vervolgde mijn weg, richting centrum.
Nog niet zo heel lang geleden zou je een Duitser een rondje om de kerk en dan immer gerade aus hebben gestuurd. Maar het was een aardige meneer van een jaar of veertig. Hij was op de fiets, zo’n superbike met alles d’r op en d’r aan, die had je in de oorlog nog niet, dus die kon onmogelijk van mijn vader zijn geweest. Dat soort grappen kan je ook niet meer maken. Toch hield de combinatie Duitser, Rotterdam en fiets mij nog bezig.
Als ik over de Erasmusbrug ga, moet ik altijd even denken aan een goede bekende die in een psychotische toestand van de brug was gesprongen. Drie maanden later werd ze gevonden. Ze had haar fiets op het wegdek achtergelaten, zo kon ze worden geïdentificeerd.
En ik had me de laatste tijd met de geschiedenis bezig gehouden, met de oude, vooroorlogse stad. Oude foto’s en plattegronden bekeken. Mooie gebouwen en bijzondere plaatsen vergeleken met de huidige situatie. Er waren toen veel krotten, smalle straten en stegen, doorloopjes en doorkijkjes, naast gebouwen van grote schoonheid en karakteristieke eigentijdsheid. Ik heb die stad niet gekend, dus van nostalgie kan ik niet spreken.
Maar een ander, om zo te zeggen moderner soort nostalgie steekt de kop op. Want veel gebouwen, die voor mij onlosmakelijk met het moderne naoorlogse Rotterdam hebben te maken, verdwijnen voorgoed uit het beeld. Mijn eigen Rotterdamse verleden wordt zienderogen gesloopt.
Het Centraal Station met die grote ruime hal waar nog niets in stond, is al bijna verdwenen. Op het oude Ter Meulen gebouw dat ooit als het voorbeeld van moderne architectuur en stedenbouw gold en waar ik in de jaren zestig op het terras koffie dronk en enorme slagroompunten van een kwartje at, komt hoogbouw. Van het Rijnhotel zijn de deuren met houten schotten dichtgetimmerd, ramen stukgeslagen, het hele complex, tot en met de Pauluskerk gaat tegen de vlakte.
De houdbaarheid van moderne architectuur wordt steeds korter. Er komen overal hoge torens, Hollandse wolkenkrabbers, goed voor de skyline maar slecht voor de kleine middenstand die een stad levendig maakt. Je zou bijna wensen dat er weer sloppen en stegen waren, goedkope pandjes en kleine winkeltjes, dat de mensen bij wijze van spreken weer op straat zouden leven en niet in de wolken. En nog mooier, dat er weer zeekastelen op de Maas lagen. Dus dat de haven van Rotterdam weer midden in de stad lag.

Rotterdam Magazine Punt Uit dec/jan 2006

2 december 2006

Erasmusspeld

Heel de aarde is mijn vaderland - Erasmus







Mijn vaderland is een straat vol kruimels - Terrasmus


Erasmusspeld voor Willem Donker, Jan Oudenaarden en Rien Vroegindeweij

Uitgever Willem Donker, Radio-Rijnmondcolumnist en publicist Jan Oudenaarden en dichter en publicist Rien Vroegindeweij hebben de Erasmusspeld gekregen. De drie ontvingen de onderscheiding voor hun jarenlange bijdragen aan het literaire klimaat in Rotterdam.
De speld is op woensdag 29 november 2006 uitgereikt door wethouder Kaya van Cultuur tijdens het 50e Rotterdamse Letterenoverleg. De speld is bedoeld voor Rotterdammers die zich op sociaal, cultureel, sportief en economisch gebied hebben ingezet.

26 november 2006

KOM BINNEN














De vernieuwing en herinrichting van de entree van Rotterdam Building in de Aert van Nesstraat is onlangs gereed gekomen. In opdracht van architect Henk Klunder schreef ik een tekst voor de hal. Wie het gebouw betreedt gaat een draaideur door, daarna door automatische schuifdeuren, komt dan in de hal en loopt op de tourniquets af. Links op een witte wand staat in witte reliëfletters:

u bent nu binnen, kom verder,
we gaan zo beginnen…..

(het is mij niet gelukt er een goede foto van te maken, maar zo krijgt u een indruk)

25 november 2006

Gemengde berichten

Voor reacties op Gemengde berichten klik door op 'artikelen' en vervolgens op 'nieuws

19 november 2006

Voetbalcarrière

Ferenc Puskas 1927-2006

O treurigheid! O kaal terrein!
Eens, toen de bal nog rond was,
had ik het schot van Ferenc Puskas
en de techniek van Coen Moulijn.

Helaas, niemand die het zag.
Want ik was al te vaak reserve,
liep doelloos langs de lijn te zwerven,
Tot ik mijn kans kreeg op een dag.

'k Viel in, en toonde mijn onvermoede
talenten, zette de hele achterhoede
op het verkeerde been en scoorde

met een listig tikje. Maar 'k hoorde
in plaats van gejuich een fel gejoel:
de bal lag in het verkeerde doel.

13 november 2006

ABC






Frans Vogel
foto: Robert J. Visser

Zondagmiddag, 12 november 2006, werd in de kelder van boekhandel Donner ‘een poëtisch Rotterdams ABC’ van de uitgeverij Douane gepresenteerd: De beste blessures moeten nog komen. Dertien dichters trokken 2 letters en schreven er een gedicht over. De titel is ontleend aan een regel van C.B. Vaandrager die in het gedicht ‘Vaandrager (ramp)zaliger: een optimistisch Vers’ van Frans Vogel wordt geciteerd. Vogel kreeg als eminence grise ("Ouwe lul, druppel aan je neus." FV) van de Rotterdamse letteren het eerste exemplaar uitgereikt. Voor de letters j en x klik door op ‘gedichten’ in het menu.

7 november 2006














Dierbaar

Niet de aap maar het paard
lijkt het meest op de mens,
als je 't in de ogen kijkt.

Of sla de boeken er op na,
veldslagen, ontdekkingsreizen,
de melkboer in de straat.

Held van 't wilde Westen,
ruilobject voor koninkrijken,
verlosser van de filosoof.

Hier en daar staat op een plein
in brons een krijgsheer op zijn paard,
- dat zou andersom moeten zijn.

5 november 2006

Opening expositie Collages Willem Wodka




foto: Robert J. Visser




Vanmiddag heb ik voor een kleine groep belangstellenden een literaire wandeling door het centrum van Rotterdam geleid. Dat was voor een groot deel een tocht door een denkbeeldige stad. Rotterdam was en is toch al niet dicht bevolkt met schrijvers en dichters, maar juist het centrum is het gebied waar niets meer over is van de plaatsen waar zij hebben gewoond en gewerkt of waar zij hun personages hebben gesitueerd.
Dat heeft niet alleen met het bombardement van 14 mei 1940 te maken, ook na de oorlog zijn door het permanente bombardement van de stadsvernieuwing veel plaatsen verdwenen. Er is weinig of niets aan te wijzen, maar er is veel te vertellen.
Dat geldt ook voor de jazz in Rotterdam: er zijn veel herinneringen, maar er zijn geen plaatsen, geen podia waar de herinneringen aanwijsbaar liggen opgeslagen. Een naam, een club, een gebouw dat zijn eigen geschiedenis vertelt. Waar je je kinderen mee naar toe kan nemen om te vertellen dat pappa of mama daar het onvergetelijke optreden van die en die beroemdheid heeft meegemaakt. Overigens is dat niet typisch Rotterdams, de destijds beroemde jazzclubs in de 52nd Street in New York bestaan ook al lang niet meer. Ook de jazz zelf kent zijn hoogte- en dieptepunten.
Er zijn wel veel verhalen, die vaak tot mythische proporties zijn vergroot, over legendarische personen, podia en optredens voor en na de oorlog. Maar het is hier niet de plaats en de tijd om de hele geschiedenis te vertellen. Bovendien zijn er mensen die daar veel meer van af weten dan ik. Als u het nog niet wist, er wordt momenteel hard gewerkt aan een boek over de jazz in Rotterdam. Als u er meer over wilt weten of uw verhalen kwijt wilt, zie: www.skalalokala.nl.
Er is één figuur die een bijzondere plaats in de naoorlogse geschiedenis van de jazz in Rotterdam inneemt. En dan heb ik het natuurlijk over de heer August Pieter Willem van Empel, die wij allemaal beter kennen als Willem Wodka. Als ik aan Willem denk, denk ik aan de jaren zeventig, Pardoel, de sociëteit van de AMVJ, Jazzhouse, aan muziek en eten, Balkansoep in de Jazzbunker, en wat al niet meer. We hebben het over Mister Jazz Rotterdam himself, of nog beter, Mister Free Jazz.
Willem is een man van weinig woorden, maar daar heeft hij altijd genoeg aan gehad om te zeggen wat hij wilde zeggen, en meer dan genoeg om een sfeer te scheppen. Er is het woord Tzigaan, althans zo heb ik het altijd verstaan, meestal 2x achter elkaar uitgesproken Tzigaan Tzigaan, wat volgens mij ‘zigeuner’ betekent. Daar wordt verschillend over gedacht. Het zou iets te maken hebben met het woord Tsjakka, maar ik moet er toch niet aandenken om Willem zo in verband te brengen met die vervelende Ratelband. Voor mij is het gewoon Tzigaan op zijn Willems, wat het ook moge betekenen. En er is het woord OTTO, otto schijnt Nijmeegs Duits te zijn, want Willem komt oorspronkelijk uit Nijmegen en was al jong veel in Duitsland. Eerlijk gezegd heb ik vroeger wel eens gedacht dat Willem een Duitser was, er was iets in zijn tongval dat daar op wees, trouwens ook zijn keurige verschijning wees op een zekere Duitse netheid. Misschien van huis uit meegekregen.
Otto schijnt zoiets te betekenen als ‘hé jongen’. Willem gaf er meerdere betekenissen aan, het kon een groet zijn, maar ook een blijk van afkeuring, het lag aan de toon, als iemand vervelend was of zat te zeiken kon Willem met een hartgrondig Otttóóó van zijn afkeuring en minachting blijk geven.
Beste Willem, we hoeven er niet schijnheilig over te doen dat jij nu niet meer in staat bent de activiteiten te ontplooien waar je je zo lang voor hebt ingezet. Dat je ook nog collages maakte, zoals we hier kunnen zien, wist ik niet. Ik herinner mij jou het beste, het levendigst, uit die krankzinnige jaren zeventig. Daarom heb ik de neiging in de verleden tijd te praten. Er was een periode dat ik jou vrijwel dagelijks zag. ’s Middags in Pardoel, ‘s avonds en ’s nachts ergens anders in de stad. Waar jij was, was muziek, altijd jazz, maar meestal free jazz, free jazz for free people. Als de zeikerds het zwijgen was opgelegd, als de band speelde, de drank vloeide en de joints rondgingen, dan was jij gelukkig. En wat jou sympathiek en uniek maakte was dat je dat geluk wilde delen met iedereen die er open voor stond, die er aan wilde deelnemen, want behalve dat je vaak Tzigane of Otto riep, staat me dat ene zinnetje bij, een eenvoudig zinnetje van twee woorden, waaruit jouw hele wezen sprak. En dat zinnetje luidde: Everybody happy?! En dan riepen wij allemaal: Yeah!!!
En met dat Yeah!! verklaar ik de tentoonstelling voor geopend.

1 november 2006

‘Het Monk Complot’







Onder het motto: ‘Het Monk Complot’ exposeert jazzpromotor Willem van Empel een groot aantal van zijn werken in L/V. Gevraagd naar het waarom van de titel antwoordt Willem: ‘Dat is toch duidelijk. Het is állemaal een groot complot.’
De collages zijn samengesteld uit de afbeeldingen en de teksten uit (jazz)tijdschriften, platenhoezen, originele foto's en de kopieën van eerder werk. De afbeeldingen van de grote namen van 'The New Thing' zoals John Coltrane, Albert Ayler, Archie Shepp, The Art Ensemble of Chicago, Sun Ra e.a. worden vergezeld van krachtige statements, die een hartstochtelijk pleidooi zijn voor de creatieve muziek.
Willem: ‘het zou mooi zijn als Alexander von Schlippenbach zou kunnen spelen op de opening, hij speelt het werk van Monk als geen ander.’
De expositie Het Monk Complot wordt voorafgaand aan het concert van Marc Ribbot en Henry Grimes op zaterdag 4 november om 19:30 geopend door Rien Vroegindewij. Entree vanaf 19:00 uur.

22 oktober 2006

Canon










Maak van de canon een kanon
om op de managers te schieten
die ‘geschiedenis’ versloffen lieten
en begin weer waar het begon.

16 oktober 2006

Nieuws

Van alle kanten hoor je dat het niet goed gaat met de kranten. De advertentie-inkomsten dalen, de abonnees lopen weg en als gevolg daarvan worden tientallen journalisten ontslagen. Waarom zou je nog voor een krant betalen als je die gratis kan krijgen? Zoals de Metro en de Spits, geen kwaliteitskranten, maar ze zien er in elk geval uit als een krant. En er schijnen nog meer gratis kranten aan te komen. Gratis is in, betaald is uit.
Voor het Nieuws hoef je een krant niet meer te lezen. Wie de radio aanzet, hoort in een uur tijd drie keer Het Nieuws, evenzoveel keer de Achtergronden bij Het Nieuws en het Commentaar op het Nieuws. Op internet wordt het nieuws per gebeurtenis ververst, daar kan geen krant, zelfs de radio niet tegenop. En de televisie al helemaal niet, want tegen de tijd dat een cameraploeg op de plek van het nieuws is gearriveerd, is het al oud nieuws. Wat is de houdbaarheidsdatum van nieuws?
Niettemin scoort Het Journaal nog steeds hoge kijkcijfers, terwijl het elke avond met nieuws komt dat op dat moment in negen van de tien onderwerpen geen nieuws meer is. Misschien ligt het aan de glimlach van Sacha de Boer of aan de duur betaalde versprekingen van Filip Freriks. Er zijn zelfs kijkers - mannen - die de zon zien schijnen als Marjon de Hond een depressie aankondigt. Misschien trekt Het Journaal zoveel kijkers omdat het het laatste programma is dat we gezamenlijk bekijken.
Ondertussen zijn de kranten naarstig op zoek naar de jonge lezer. In het jongerenkatern van NRC Handelsblad, toch een kwaliteitskrant, las ik een verhaal over het uitzicht op de vagina van Tooske of Bridgit, een van de twee, of allebei, ze waren in Playboy te bewonderen. Een beetje ‘actrice’ laat zich graag van alle kanten bekijken. Voor een flink bedrag uiteraard, want het leven van een Bekende Nederlander is niet goedkoop en schoonheid is vergankelijk.
Katernen en bijlagen, het helpt de kranten allemaal weinig of niets. Zelfs De Telegraaf verliest abonnees. Het Algemeen Dagblad verloor er in een half jaar 100.000. Het zou mij niet verbazen als dat allemaal lezers zijn die vroeger op het Rotterdams Dagblad waren geabonneerd. Toen ongeveer een jaar geleden het AD/Rotterdams Dagblad als één krant verscheen, werd ons voorgespiegeld dat we twee kranten voor de prijs van één zouden krijgen.
Bovendien zou niet de redactie, maar de lezer bepalen wat er in de krant wordt geschreven. Tante Truus uit de Tarwewijk en Mohammed uit Middelland mochten zeggen wat er in de krant kwam te staan. Dat was bedacht door de Rotterdamse krantendokter Leon de Wolff. Ik herinner me Leon nog van lang geleden, als een wat nerveuze, goedlachse student in de economie of bedrijfskunde. Maar tegenwoordig is hij een meneer naar wie wordt geluisterd. Hadden ze dat maar niet gedaan.
In theorie lijkt zijn verhaal te kloppen, maar in de praktijk levert het een vod van een krant op, waarin het belangrijkste nieuws wordt bepaald door de haring- oliebollen- en frituurvetenquêtes. Tante Truus wil weten wat ze eet.
Het Rotterdams Dagblad kwam er helemaal bekaaid af en werd gereduceerd tot een insteekkatern dat Rotterdam Dichtbij wordt genoemd en waarmee Rotterdam, journalistiek gezien, verder van huis is dan ooit.
Het goede nieuws is dat er mensen bezig zijn met het oprichten van een nieuwe Rotterdamse krant. (Het zou de titel kunnen zijn: Nieuwe Rotterdamse Krant) Het gerucht zoemt al een tijdje door de stad, als een wesp door de schaarse zonnestralen van de verregende zomer. Door zo’n krant wil ik bij wijze van spreken wel gestoken worden. Ik weet er nog weinig van, maar ik ben zeer benieuwd hoe dat afloopt. Een wereldhavenstad heeft een volwaardige krant nodig. Als ze de krantendokter nu maar niet vragen hoe die gemaakt moet worden.

Rotterdam Magazine PuntUit, oktober/november 2006

29 september 2006

Aanrader




L’Ami Hollandais
documentaire van Pieter Jan Smit

De Nederlandse schrijver en communist Jef Last (1898-1972) en de beroemde Franse schrijver en latere Nobelprijswinnaar André Gide (1869-1951) leren elkaar kennen in 1934 tijdens een bijeenkomst over Sovjetliteratuur in Parijs. In de zomer van 1936 maakten ze hun beroemde reis door de Sovjet-Unie.
Na de reis met Gide door de Sovjet-Unie gaat Last naar Spanje om mee te vechten in de Spaanse Burgeroorlog. Door het kritische verslag van Gide over hun reis (gepubliceerd als ‘Retour de l’U.R.S.S.’) en door zijn eigen ervaringen in Spanje komt Last tot het inzicht dat het geen zin heeft vast te blijven houden aan een ideaal dat steeds grotere persoonlijke offers eist. Gides reisverslag betekende een omslag in het denken over de Sovjet-Unie, die doorklinkt in Lasts 'Brieven uit Spanje'.

Pieter Jan Smit schetst in zijn film de band tussen de mannen en geeft zo een beeld van het politieke en culturele klimaat in het Europa van de jaren dertig.
De film reconstrueert nauwgezet de band tussen de twee mannen, die ondanks grote druk weigeren hun individualisme op te geven en die ervoor kiezen zelfstandig en kritisch te blijven oordelen.

NRC Handelsblad: “De kracht van de film is dat Pieter Jan Smit het mysterie van de vriendschap in stand houdt. Want vaak zijn de grootst mogelijke gevoelens van kameraadschap ook maar een speling van het lot.”
De Volkskrant: “Even sobere als boeiende documentaire...Een degelijk werkstuk, dat het verslag van de vriendschap overstijgt. Smit legt in zijn film vast hoe de geschiedenis in 70 jaar van kleur en stijl kan veranderen, en hij laat zien hoe een mooi ideaal kan verworden tot een potsierlijk idee...Opvallend is de rijkdom aan archiefbeelden.”

Lantaren/Venster van donderdag 12 t/m zondag 15 oktober, 19:30 uur.

28 september 2006

Aankondiging




Vrijdagavond, 29 september 2006, om half acht presentatie van Gemengde berichten in Boekhandel voorheen Van Gennep, Oude Binnenweg, Rotterdam. Een gesprek over deze bundel is te beluisteren op www.vpro.nl/programma/deavonden/ klik op dinsdag 26 september en dan in het audiomenu op 2e uur.

13 september 2006

Berenbijten



In de theaters waar Shakespeare als schrijver, speler en regisseur zijn eigen stukken opvoerde, werd op andere avonden het zogenaamde ‘berenbijten’ beoefend. Hongerige honden werden in een arena op een weerloze beer los gelaten. Er was veel belangstelling voor. Het moet een gruwelijk schouwspel zijn geweest. Maar anno 2006 valt het zien van Richard III door het RO Theater in Rotterdamse Schouwburg ook niet mee. Op rij 17 was hoegenaamd niets te verstaan van wat op het toneel gezegd werd. Van een toeschouwer die vooraan zat hoorde ik dat hij ook niets had verstaan, zelfs niet met zijn gehoorapparaat. Veel verkleedpartijen en gehannes met klerenhangers. Maar de vele personages die in dat stuk voorkomen waren niet te onderscheiden omdat ze allemaal dezelfde soort kleren droegen. Toen Richard III een filtersigaret opstak, wilde ik onmiddellijk naar huis. Wat ik in de pauze ook heb gedaan. In de vele voorpublicaties las ik dat het allemaal hoogstaand en artistiek verantwoord was. Er was een topregisseur uit Duitsland voor gehaald. Maar het was Toneel dat zijn publiek minacht door middel van onzin en onverstaanbaarheid. En trouwens, waarom wilde deze Richard III zijn paard niet ruilen voor een koninkrijk? Of was dat door de beren gebeten…

5 september 2006

Gemengde berichten


Vrijdag 29 september 2006 van 19.30 - 21.00 uur feestelijke presentatie van Gemengde berichten bij Boekhandel v/h Van Gennep, Oude Binnenweg 131 b, Rotterdam (010 4330592 mail vgennep@xs4all.nl). U bent allen welkom!

15 augustus 2006

Zeemanshuis




Zeemanshuis Rotterdam/Maritime Hotel
(gebouw met v-vormige pyloon)

Met collega Jan Oudenaarden ben ik momenteel bezig met het samenstellen en schrijven van een boek over “150 jaar Zeemanshuis Rotterdam”. Historisch onderzoek leert dat het eerste Zeemanshuis, naar Londens voorbeeld, in 1856 werd geopend aan de Westerhaven, de tegenwoordige Calandstraat, die toen in verbinding stond met de Veerhaven en later werd gedempt.
Zeelieden werden, als ze geen officier waren, in die tijd volledig uitgebuit, niet alleen door de reders, maar ook door de zogenaamde ‘kadraaiers’ en ‘zielverkopers’, een soort koppelbazen, en door de logementhouders waar zij tijdens een verlof onderdak hadden gevonden en die met woekerwinsten voorschotten op hun gage verstrekten. De zeelieden die Hollands glorie op de wereldzeeën drijvend hielden en de geïnvesteerde kapitalen van de kooplieden veilig stelden, werden te land als het uitschot van de natie beschouwd of, om het zoals de destijds beroemde journalist J.M. Brusse beschaafder te zeggen, als “het bezinksel der grote stad”.
Het eerste jaarverslag uit 1857 van het Zeemanshuis aan de Westerhaven geeft een eerlijk, maar ontluisterend beeld van hoe men toen over de zeemam dacht: “Het is niet te ontveinzen, dat het Bestuur zijn taak met huivering aanvaard heeft. Van alle kanten toch deden zich ontmoedigende voorstellingen van verschillende aard hooren. De een was van oordeel, dat de matroos niet moest beschaafd worden; hij moest hetzelfde ruwe, half verdierlijkte wezen blijven om een goed zeeman te zijn. Een ander voorspelde, dat de matrozen onmogelijk er toe te brengen zouden zijn, in het Zeemanshuis hun intrek te nemen, daar zij na eene langdurige reis, aan wal de voorkeur zouden geven aan het vrije leven in hunne gewone logementen; boven de tucht en regel, waaraan zij vermeenden in het Zeemanshuis onderworpen te zijn. In verhouding tot het Londensche Zeemanshuis, mogt volgens de redenering van een derde, in het eerste jaar slechts op één gast gerekend worden.”
Het waren niet alleen christelijke of humanitaire motieven die tot de oprichting van een fatsoenlijke verblijfplaats voor zeelieden leidde. In de tweede helft van de 19e eeuw was de stoomvaart in opkomst. In 1873 werd bijvoorbeeld de Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaart Maatschappij opgericht, beter bekend als de Holland-Amerika Lijn.
Stoomschepen vroegen om beter opgeleid personeel. Wat overigens niet direct tot een verbetering van de positie van de bemanning leidde. In 1893 werd de Zeemansbond opgericht, ‘een vereniging op christelijken grondslag met als doel de Verheffing van den Nederlandschen Zeemansstand’. Onder verheffing werd verstaan ‘de geschiktheid voor het vak, geestesontwikkeling en verbetering van de maatschappelijke positie van de zeeman.’ In 1903 werd het ‘Christelijk Tehuis voor Zeelieden’ aan de Veerhaven in gebruik genomen.
Hoewel Gods wateren woest en weids zijn en uit één element bestaan, vroegen verschillende godsdiensten om een eigen geestelijke bediening. In 1935 werd het Rooms-katholieke Zeemanshuis Stella Maris, van het Apostolaat ter Zee, aan de Willemskade geopend. In de jaren zestig van de vorige eeuw begon de Nederlandse Koopvaardij in toenemende mate goedkopere buitenlandse bemanning te werven. Het Nederlandse zeemansbestand liepen zodanig terug dat beide zeemanshuizen samen gingen in de nieuwe Stichting Zeemanshuis Rotterdam, waar later het Maritime Hotel aan toegevoegd werd, of beter gezegd, bovenop werd gebouwd.
Aan de geschiedenis van de zeemanshuizen is de ontwikkeling van Rotterdam als wereldhaven af te lezen. We hopen het boek in oktober te presenteren

Rotterdam Magazine PuntUit aug/sept 2006

16 juni 2006

Witte shit




Rotterdam is een stad van passanten – anonieme en beroemde passanten. Duizenden mensen zijn hier in de loop der tijden aan boord van een schip gestapt om het oude Europa voorgoed te verlaten. Emigranten en avonturiers.
Onder hen bijvoorbeeld de Franse dichter Arthur Rimbaud, die in 1876 met de Prins van Oranje naar Nederlands Indië ging. Twintig jaar later spoorde zijn oude vriend Paul Verlaine naar Willem Kloos in Amsterdam en zag vanuit de trein een stad met kalm aandoende daken, met vensters waar het leven rustig, zeker, goedig en sterk, zuiver en veilig blijkt, en door gordijnen ziet hoe onze daverende karavaan delirisch verder rijdt.
Lee Harvey Oswald schijnt een nacht in een hotel aan de Mathenesserlaan te hebben geslapen toen hij van Rusland op weg was naar Dallas om als de vermeende moordenaar van John F. Kennedy door Jack Ruby te worden doodgeschoten.
Sommigen passanten zijn langer gebleven dan ze van plan waren. Op de Crooswijkse begraafplaats liggen zowel de componist van het Tsjechische volkslied begraven als de leider van de Oekraïense verzetsbeweging, die in het interbellum in een restaurant op de Coolsingel door een kofferbom om het leven werd gebracht.
Een van de merkwaardigste kostgangers die korte tijd in Rotterdam heeft gebivakkeerd is misschien wel de Italiaanse avant-gardist Piero Manzoni. In 1961 vulde hij 90 conservenblikjes met telkens 30 gram van zijn eigen in Milaan gebakken fecaliën en bood ze als ‘Artist’s shit (made in Italy)’ te koop aan.
De kleine elite van de kunstkenners stond er destijds bij te smullen en wie behalve van kunst ook verstand van de kunstmarkt had, kocht zo’n blikje. Je kon het gewoon op de schoorsteen zetten, want je rook er niets aan. En als je er nu mee rammelt lijkt het of er een knikker in zit.
Ik ken tenminste één Rotterdammer die destijds zo’n blikje heeft gekocht of gekregen, want hij was met Manzoni bevriend. In ieder geval heeft hij later van de verkoop van 30 gram keiharde kouwe Milanese kak een boerderij kunnen kopen. Als de uitdrukking ‘geld stinkt niet’ op waarheid berust, dan is dit er het ultieme voorbeeld van.
In 1958 kwam Manzoni naar Rotterdam om een vriend uit Milaan, die hier bij een cargadoorsbedrijf werkte, te bezoeken. Er was een afspraak gemaakt dat hij zijn nieuwste werk in de foyer van de bioscoop Kriterion in het Groothandelsgebouw zou exposeren. De man die daar de galerie beheerde werd echter wit van woede toen Manzoni zijn werk liet zien: witte doeken, schilderijen waar niets op stond.
Over Manzoni is enige legendevorming ontstaan. Hij was zo dik dat hij er nauwelijks in gekund had, maar toch is hij regelmatig in een Fiat 500 in Rotterdam gesignaleerd. Volgens anderen kwam hij altijd met de trein. Legendarisch is ook het verhaal dat hij, samen met zijn Rotterdamse kunstenaarsvriend, een van de zeldzame moderne kunstkopers wilde bezoeken. Deze bleek met zijn gezin een dagje naar zee te zijn. Daar zijn ze toen heen gegaan en hebben ze de man, die op het zonovergoten strand van Rockanje lag, de nieuwe kleren van de keizer aangetrokken. Want zo’n deal moet natuurlijk wel met enige egards worden gesloten. Dat doe je niet in een zwembroek.

Rotterdam PuntUit Magazine - juni/juli 2006

8 juni 2006

De Voetbaloorlog van 1956

(bij de Opening WK Voetbal, Duitsland 2006)

We gingen naar Den Bommel op Flakkee
om te spelen tegen de junioren van B2,
op de fiets, we hadden windje mee,
achter de trainer, die op een brommer ree.

Het veld was op een land vol kluiten,
van krijt hadden ze nog nooit gehoord,
de scheids moest op een koehoorn fluiten.
Maar we hebben er toch elf gescoord.

Zelfs onze keeper maakte een doelpunt
met één lange trap van doel naar doel.
Aan hen werd slechts de nul gegund.

Over die partij is nog lang gesproken,
met leedvermaak en ook met haatgevoel,
want al onze banden waren lek gestoken.

2 juni 2006

Leopold in Leiden

Men zoekt zich en men raakt elkander kwijt,
men volgt met vreugde en ontvlucht in spijt,
men twist en ruziet en is ontevreden
en weer verzoend en alles zonder reden.


De dichter J.H. Leopold woonde tijdens zijn studie Klassieke Letteren in Leiden, van 1884 tot 1889 op het adres Kloksteeg 4. In dit pand is de Leidse vestiging van de Haagse juridische boekhandel Jongbloed gevestigd. Ter gelegenheid van het tachtigjarig jubileum van de boekhandel is in de gang van deze huiskamerachtige winkel een plaquette met bovenstaand kwatrijn aangebracht, die ik op donderdag 1 juni 2006 met een korte inleiding over 'Leopold in Rotterdam' heb mogen onthullen.

15 mei 2006

Mededeling

Sinds het begin van de jaren negentig heb ik met zekere regelmaat bijdragen aan de Achterpagina van NRC Handelsblad geleverd, de laatste drie jaren steeds vaker. Dat was leuk om te doen. Niet altijd, maar meestal ging het over een Rotterdams onderwerp, human interest, faits divers, over personen en gebeurtenissen. Ik kreeg soms kritische maar meestal aardige reacties, de meeste van Rotterdamse lezers die overigens overal in het land en zelfs in het buitenland blijken te zitten. Ze stelden het op prijs eens iets over Rotterdam in hun krant te lezen, buiten de dagelijkse berichtgeving om.
Tot op de dag van vandaag vragen mensen wanneer er weer eens een stukje van mij op Achterpagina verschijnt. Of ze komen met een idee, een voorval, waar ik over zou kunnen, eigenlijk zou moeten schrijven. Maar helaas, sinds september vorig jaar heeft de Achterpagina een nieuwe eindredacteur die mijn bijdragen niet wil hebben. Dat is jammer, in de eerste plaats voor mij natuurlijk, maar toch ook voor de wijd verspreide Rotterdamse bloedgroep van NRC Handelsblad, waar de krant kennelijk geen boodschap aan heeft.

12 mei 2006

Waarheid

In de keizerrijken van het oude China
stond de waarheid onomstotelijk vast.

Iedereen werd geacht haar te kennen
en geen fratsen met haar uit te halen.

Dichters die aan haar wetten tornden
werden van het hof verbannen

naar verre en eenzame gebieden,
waar de mooiste poëzie werd geschreven.


Uit: Gemengde berichten (verschijnt in september bij uitgeverij Nwe A'dam)

10 april 2006

De weg naar Machelen













Kristien Warmenhoven, Hans Sleutelaar, Rien Vroegindeweij, Gerard Reve. Galerie Bébert, Rotterdam, 1986

Drie keer heb ik Gerard Reve ontmoet en meegemaakt. De eerste keer in 1986 tijdens de opening van een expositie bij de galerie Bébert van Pablo en Pandora van Dijk- Tabatabai Asbaghi aan de Schermlaan in Rotterdam. Joop Schafthuizen, die ik al veel langer kende, stelde me aan hem voor: “Gerard, hij heeft dat boek geschreven, Rotterdam voor beginners, je weet wel, dat ik je laatst gegeven heb.”
“O ja, een prachtboek, meneer,” zei Gerard, terwijl het gezelschap om ons heen zich verwijderde, want het gaf geloof ik geen pas je ongevraagd met de Grote Volksschrijver te bemoeien. Ik kreeg niet de indruk dat hij mijn boek gelezen had, maar het was een mooie inleiding tot een gesprek. Of beter, het begin van een monoloog die zo’n drie kwartier duurde. Ik hoefde zelf niets te zeggen. Sterker nog, ik begreep al gauw dat het niet de bedoeling was dat je iets meer zei dan ja en nee ter bevestiging van hetgeen hij te berde bracht. Af en toe lachte hij zijn niet meer zo goede gebit bloot en keek me aan met een blik die zei dat ik al die onzin niet moest geloven. Wat was die man geestig.
Tien of elf jaar later kwam ik hem weer tegen op een feestje van Bram Peper, die zijn vijftienjarig jubileum als burgemeester vierde. Reve had een lang verhaal voorgelezen en na afloop van het feestprogramma stond hij wat verloren tussen de gasten. Ik geloof niet dat hij nog wist wie ik was. Maar we raakten in gesprek. Uitgebreid gaf hij blijk van zijn bewondering voor het interieur van het Stadhuis, de marmeren pilaren, de gepolitoerde lambriseringen, de beeldhouwwerken en de decoraties, het geheel, betoogde hij, moest van Griekse of Romeinse, op z'n minst van Middeleeuwse oorsprong zijn. Toen ik opmerkte dat het Stadhuis in 1920 was gebouwd, betrok zijn gezicht, alsof ik een droom had verstoord.
Gerard Reve was een innemend mens, in beide betekenissen van het woord. Hij was hartelijk, op zijn voorwaarden. Ruzie lag altijd op de loer. Daar heeft hij vaak genoeg over geschreven. Een vriend in het ene boek of brief kon een vuile rat in het volgende zijn. Natuurlijk was ook ik een bewonderaar en een liefhebber. Om Reve kon je lange tijd niet heen. Hij is de enige Nederlandse schrijver die met één strekkende meter in mijn boekenkast staat.
Over zijn werk wordt dezer dagen van alles, zin en onzin, gezegd en beweerd. Dat er in De avonden geen erotiek voorkomt, zoals Herrie Mulles opmerkte, is hetzelfde als beweren dat er op het Leidseplein na sluitingstijd geen cafés zijn. Natuurlijk was Gerard Reve geen volksschrijver (‘schrijver van lectuur voor het volk’, van Dale), maar hij heeft als geen ander met grote ernst en onnavolgbare humor de diepste lagen van ons volkskarakter zichtbaar gemaakt. En dat geeft geen verheffende aanblik.
Toen ik in 2003 een verhaal schreef over Dolf Henkes, de Rotterdamse schilder en tekenaar, van wie in dat jaar de honderdste geboortedag met een tentoonstelling en een boek werd herdacht, had ik in hun huis in Machelen aan de Leie een lang gesprek met Joop Schafthuizen, die een vriend, kenner en verzamelaar van Henkes was.
De macadam van Gent naar Machelen voerde langs het lelijkste wat België te bieden heeft. Een kale, ongemarkeerde driebaansweg waarlangs huizen stonden die met hun neergelaten rolluiken onbewoond leken. ’s Nachts moest het er een dolle boel zijn, want om de zoveel huizen was er een pand waarop in neon ‘Chez Jeanneke’ of ‘Eldorado’ was geschreven.
Tijdens het gesprek zat Gerard op de bank en vroeg telkens aan Joop hoe vaak hij al dood geweest was. “Ja, je moet weten, ik ben al vijf keer dood geweest en ik heb één keer zelfmoord gepleegd. Joop, hoe oud ben ik nu?”
Joop kreeg er een kunstkop van. Toen hij even weg was om boterhammen te maken, boog Gerard zich naar mij toe en zei: “Zie je die huizen daar achter, daar wonen vrouwen van voor de oorlog. Jaha, en die vrouwen doen het met elkaar, maar ik weet niet hoe of wat, want ze hebben daar (hij wees op zijn kruis) niets zitten om het mee te doen, weet je wel. Joop, hoe oud ben ik nu?”
Het was toen al duidelijk dat de ondergang van de familie Reve zijn laatste fase was ingegaan. Joop Schafthuizen verzorgde hem, als de zuster Immaculata uit het gedicht Roeping, tot zijn laatste uur. Zijn naam is gelukkig niet onvermeld gebleven.

9 april 2006

De man van Marathon

Ooit versloegen Athene's helden
de Perzen in de slag bij Marathon.
Om dit heuglijk nieuws te melden
liep één held zo hard hij kon

naar Athene om daar uit te leggen
hoe de strijd verlopen was.
Maar hij kon geen pap meer zeggen
en stierf ter plekke, in het harnas

zogezegd; de mensen in Athene
zeiden in hun eigen sportjargon:
hij had vandaag geen goeie benen

en hij had veel meer moeten trainen
voor zo'n lange loop van Marathon.
Nu weten we nog niet wie er won.

31 maart 2006

LANTAREN/VENSTER

Heeft u ook van het plan gehoord om Lantaren/Venster naar de Kop van Zuid te verhuizen? Weg uit de Gouvernestraat, weg uit de stad. Waarom eigenlijk? De beleidsmakers zullen hun argumenten wel hebben verzonnen. Om de Kop van Zuid meer culturele uitstraling te geven? Ten koste van het centrum! Dat kan niet en dat mag niet gebeuren. Een cultureel huis als Lantaren/Venster ‘het beste art house van Nederland’ hoort in de binnenstad. Bent u het daarmee eens? Verspreidt dit bericht dan via uw eigen netwerk. En stuur een protestmail, voorzien van naam en adres, en eventueel met argumenten, naar Lantaren/Venster: mail@lantaren-vensters.nl

24 maart 2006

cora

ze is, zei de aanzegger
ze is, zei hij, ze is van de erasmus

zag langs hem heen
de witte toren van de universiteit

o god, hoe kom je er op
zo hoog zo hard, dat steen

nee, het was de brug,
de aantrekkelijke reclamespotjesbrug

was het de ruimte
het water, het water dat vliet onderdoor

onder de lucht
onder de onverschillige lucht?

ze sprak me altijd aan
met een blik die onmiddellijk sloot

zei iets van een kleur, een vorm
dat het anders kon, of niet

nu is ze dood, denk aan haar
gedenk haar, denk aan cora van vliet.

20 maart 2006

Afscheid van de Kneep














Manuel Kneepkens, links, in gezelschap van de schoondochter en kleinzoon van F. Bordewijk, bij de onthulling van de Bint-plaquette in de Saftlevenstraat

Op de dag van de verkiezingen zette hij zijn Afscheidsgedicht op de e-mail. 'Afscheid neem ik van het Stadhuis / Ik zal de bodes missen en de goede koffie / de marmeren trappen, spiegelglad geboend.'
Hij zou ook het marmeren beeld missen van de gespierde naakte man dat midden in de hal van het Stadhuis stond. Sterker door strijd heette het, wat ook de wapenspreuk van de stad was. Ruim tien jaar lang was hij vrijwel dagelijks langs de krachtpatser op zijn sokkel gelopen. Bezoekers had hij op het devies van de havenstad gewezen, dat boven het beeld in een cirkel en in gouden letters op het plafond stond geschreven: navigare necesse est, varen is nodig. Eigenlijk was het de helft van een spreuk, toegeschreven aan de Romeinse houwdegen Gnaeus Pompejus Magnus, die er vivere non est necesse, leven is niet nodig aan toegevoegd had.
Stoere taal. Daar hielden ze hier van. Zelfs de ‘bronzen gongstem van de burgemeester / klinkend als voor een bokswedstrijd’ paste in het taalgebruik van de stad. Ach, de burgemeester, eerste burger van Rommeldam. Ze kenden elkaar al sinds ze rechten studeerden in Leiden. De burgemeester die altijd al burgemeester wilde worden, was toen kroegcommissaris van de sociëteit. Een functie die verbaal gezag vereiste. Je moest de zaken die krom waren recht kunnen praten. Want de volgende dag moest er weer feest worden gevierd.
In de raadszaal hadden ze vaak de verbale degens gekruist. Maar de burgemeester was meestal sterker uit de strijd gekomen. Want hij stond niet alleen boven de partijen, hij was ook lid van een grotere partij. En wat kon je doen als eenmansfractie van de kleine Stadspartij? Lullen als Brugman, maar dat hielp niets, want de deftige Latijnse spreuk van Pompejus werd door het stadsvolk vrij vertaald als ‘Niet lullen maar poetsen.’
Hij had genoeg gepoetst. Als hij dacht aan ‘het holle ploffen / op de deurmat / van de vergaderstukken voor de volgende week’ werd het hem zwaar te moede. Hij had zijn best gedaan, hij had tientallen moties ingediend, die de aardige bodes bij de burgemeester hadden gebracht. Op een zilveren schaaltje, want dat was hier als enige gemeente in Nederland de gewoonte. Hij had gestreden voor meer groen in de stad, autoloze dagen en een luchthaven voor Zeppelins, tegen discriminatie en racisme, hij had er, met zijn partijtje, voor gezorgd dat de stad niet werd opgedeeld in een tiental provinciesteden. Dat had destijds nog een extra zetel opgeleverd. Maar die waren ze weer kwijt geraakt toen ‘de fascist in Armani pak’ op het politieke toneel verscheen.
Met zijn juridische kennis van de gemeentelijke wetgeving had hij de stad een enkele keer voor gerechtelijke dwaling behoed. En steeds weer had hij geprobeerd de harde noten te kraken, met fantasie en humor, maar die werden niet altijd begrepen. Zijn besluit om er mee op te houden had hij ruim voor de verkiezingen genomen. Hij was moegestreden. Hij zou ‘niet langer / na lange nachtvergaderingen’, terwijl de burgemeester door zijn chauffeur naar huis werd gebracht, in dezelfde buurt waar hij woonde ‘door een verlaten Hoogstraat fietsen’.
Ondanks de ongelijke strijd van jaren mocht het gedicht dat hij ten afscheid zou schrijven niet in mineur eindigen. Hij schreef: ‘Het is mooi geweest.’
Manuel Kneepkens, ‘de Kneep’, jurist, dichter, tekenaar en vlaaienkenner, nam afscheid als fractieleider van de Stadspartij Rotterdam. Zijn opvolgster slaagde er niet in voldoende kiezers achter zich te krijgen om de enige zetel in de gemeenteraad te behouden.

12 maart 2006

Leven op de brandgrens

Mijn leven als Rotterdammer begon in de Eendrachtstraat, een zijstraat van de Witte de Withstraat. Om de hoek bij café de Schouw, dat toen The Newspub werd genoemd. Maar die naam heeft geen weerklank gevonden, het is altijd de Schouw of het Schouwtje gebleven.
Daar kwamen de journalisten en redacteuren van de kranten die in en in de omgeving van de Witte de Withstraat waren gevestigd. De fijne heertjes van de Nieuwe Rotterdamsche Courant en de wat grover besnaarde drinkebroers van het Algemeen Dagblad. Verderop zaten de redacties van De Rotterdammer en Trouw in één gebouw, dat waren echte gereformeerde jeneverliefhebbers. Later kwamen daar de pilsmannen van Het Vrije Volk te zitten.
Begin jaren zestig was er nog grote woningnood. Huizen die al te klein waren voor normale bewoning werden met latten en hardboard gesplitst. Ik had een halve woning gehuurd van Rentegevende Eigendommen, de gemeentelijke huisbaas van de onbewoonbaar verklaarde krotten die in 1940 niet door de Duitsers waren gebombardeerd. Leven op de verkoolde resten van de brandgrens.
Ik deelde een verdieping met een lorrenboer en zijn gezin, zij aan de straatkant, ik achter, met uitzicht op een tuintje dat vol lag met puin en omvergevallen schuttingen. Zij waren met z’n vijven, man, vrouw, zoon, en dochter. En oma, die woonde in. Het gezamenlijk toilet op de gang verspreidde geuren waar je bijna van flauw viel en die een halve dag bleven hangen. De holle scheidingswand was niet alleen gehorig, het was een soort klankkast die de conversatie en andere lichaamsgeluiden van de lorrenfamilie versterkt doorgaf.
Vooral als pa er met zijn bakfiets een dag op uit was geweest en goed had geboerd. Dan stommelde hij ’s nachts stomlazerus de trap op waar ma hem opwachtte. Nee, niet met de deegroller, die had ze niet nodig, ze was drie koppen groter dan haar scharminkel en haar verbale kracht werd in de hele buurt gevreesd. Op luide toon gaf ze dan college over het pandemisch ziekteverloop van de mensheid in het algemeen en de wens dat haar voddenprins daaraan zou bezwijken in het bijzonder. Oma mompelde dat ze gelijk had. Zo heb ik het Rotterdams leren kennen dat je tegenwoordig nauwelijks meer hoort in de binnenstad.
Het kwam niet vaak voor dat ik dieper in de sleuf van de Eendrachtstraat doordrong dan de twintig meter die ik nodig had om mijn huis te bereiken. Want daar achterin woonde volk dat je maar beter niet tegen kon komen. Zeker niet als je er artistiek uitzag. Liever richtte ik mijn schreden naar de beschaafde Witte de With met zijn heren van de krant, cafés en winkels. Reed er toen nog een tram door de straat? Of waren de rails al dicht geteerd?
Er was één galerie, of eigenlijk twee in één. Galerie Delta van Hans Sonnenberg en daarachter de zaal van de Rotterdamse Kunstkring. Daar werd de nieuwste kunst getoond. Abstract expressionisme was de mode, iedereen schilderde abstract of op z’n minst abstraherend. Kon je nog net zien was het voorstelde. Zoiets. Ik ging er vaak kijken en ik haalde van alles in mijn hoofd, want ik zat op de avondacademie, vrij tekenen en schilderen. Van alle exposities die ik toen heb gezien, herinner ik me alleen nog de tentoonstelling van de Spaanse schilder Antonio Saura, grote zwarte kruisen, symbolen van de inquisitie of tekens van naderende ondergang.
Het waren duistere tijden die af en toe werden verlicht door een flits van de toekomst. Voor een vriend die op de Filmacademie in Amsterdam zat, schreef ik het scenario voor een korte speelfilm. Geld was er nauwelijks, maar er zijn nog opnamen gemaakt en ik speelde, bij gebrek aan echte acteurs, ook een rol als de geliefde van een meisje dat in het gewone leven Winnie Breur heette. Het was allemaal heel erg nouvelle vaag en de film kwam nooit af. Mijn vriend trouwde, kreeg kinderen en ging op een kantoor werken.
Ik raakte de halve woning kwijt toen ik in dienst moest. Twee maanden zat ik in Ossendrecht, werd overgeplaatst naar de wezenloze legerplaats Wezep en werd afgekeurd wegens een onvoldoende voor stabiliteit. Maar ik had geen huis meer in Rotterdam. Ik keerde voor enige tijd terug naar mijn geboortedorp en van daar verhuisde ik naar Amsterdam, het magies centrum van de wereld. Spannende stad toen, veel te beleven. Maar Rotterdam bleef trekken.
Begin zeventig was ik weer terug, woonde een tijd in het Nieuwe Westen en in Kralingen, maar op een gegeven moment vond ik mijn liefde en geluk drie hoog op een etagewoning in de Witte de Withstraat. Er was veel veranderd, de straat was levendiger en crimineler geworden. Er waren meer cafés bijgekomen, de eerste shoarmatent van de stad had zich er gevestigd. Zat er in mijn eerste periode nog een winkel in rubberwaren, waar stiekem of in ieder geval beschroomd condooms werden verkocht, nu schitterde in neon de naam van seksclub Je t’aime op de gevel van een oud winkelpand. Regelmatig werd een illegale goktent door de politie ontruimd. Voor een schietpartij hoefde je niet te wachten tot de kermis weer in de stad was.
Maar gezellig was het allemaal wel. We zaten in de Ahrens Fox, een café dat naar een vooroorlogse brandspuit was genoemd. In de Schouw treurden de laatste journalisten over de opheffing van hun krant of in het gunstigste geval over de verhuizing naar de rand van de stad. Wij verhuisden trouwens ook naar een ruimer pand in de wijk Middelland.
De opwaardering van de Witte de With tot culturele as, tot kunststraat, of hoe het ook mag heten, heb ik van een zekere afstand gevolgd. Van het levenslied dat Japie Valkhof in de Oase ten gehore bracht tot de autistische kunstuitingen die Witte de With, center for comtemporary art, laat zien. Het kan allemaal in de straat die als zijn naamgever, de zeventiende-eeuwse vlootvoogd Witte Cornelisz de With, voor zijn bestaan heeft moeten vechten.
Want niet alles gaat zonder slag of stoot. Ik herinner me dat de wat rommelige maar goedlopende boekhandel De Boekenbeurs bij mij in de buurt door de gemeente werd verleid zich in de Witte de With te vestigen.
Lang heeft hij het er niet volgehouden, ondanks dat hij op zondag open was toen dat nog verboden was. Misschien was de huur van het pand te hoog of gaf het publiek liever zijn geld uit in de cafés en eethuizen, maar waarschijnlijker is dat de Witte de With meer een avondstraat dan een dagstraat is. Altijd al geweest.

© Rien Vroegindeweij- Bijdrage aan WITTE DE WITH SO COOL verhalen, gedichten, foto’s over de Witte de Withstraat Rotterdam, Uitgeverij Artemis

26 februari 2006

Jong

‘Jong in Rotterdam’ was het thema van een discussie waar ik enige tijd geleden aan deelnam. Als we het over jong hebben, hebben we het vrijwel altijd over jongeren, meervoud. Als groep, en bij uitbreiding, als generatie.
Eén zwaluw maakt geen zomer. Eén jongere maakt geen hangplek, laat staan een jeugdbende of is in staat tot een groepsverkrachting.
Jongeren zijn in, er worden televisieprogramma’s en reclamecampagnes op afgestemd. Bovendien staan jongeren heel vaak op de politieke en bestuurlijke agenda. Want jong zijn is niet alleen maar leuk. Zelfs niet in Rotterdam.
Hoe jong is jong? En hoe Rotterdam is Rotterdam? Ik bedoel, niet alle jongeren beleven de stad op dezelfde manier. Voor een kind met overgewicht zal het een andere omgeving zijn dan voor een aspirant ballerina van de theaterschool.
Als ik naar de jongeren in mijn omgeving kijk, dan zie ik leuke en vervelende, opwindende en saaie, verlegen en brutale, irritante en introverte jongeren. Jongeren zijn net mensen.
Hoe jong is een jongere? Een kind is wel jong maar nog geen jongere. Bij een kind kan je nog met een beetje gezond verstand terecht of desnoods met het handboek pedagogie, maar als het een beetje tegen zit heb je bij een jongere een bibliotheek aan psychiatrische lectuur nodig plus een bataljon aan hulpverleners om te begrijpen waarom hij of zij zo gek doet.
De vroegrijpe jongeren niet meegerekend, denk ik dat het jongere zijn zo ongeveer met veertien à zestien jaar begint. Dan zie je zo’n wezen waarvan je zegt dat de hormonen door het bijna volgroeide lichaam gieren. Zo de ouden zongen, piepen de jongen, zei men vroeger. Maar tegenwoordig zeggen we: het zijn de hormonen.
Is het leuk om jong te zijn in Rotterdam? Met andere woorden, is Rotterdam een goede biotoop voor gierende hormonen?
Aan de discussie namen medewerkers van de GGD en Bouman GGZ deel. Het ging dus niet over de zondagschool of de padvinderij.
Hoewel jongeren daar ook niet altijd veilig zijn. Want waar jongeren zijn, liggen er altijd perverse viezeriken op de loer, geile priesters, hulpbehoevende hulpverleners, vriendelijke ooms, kwaadaardige nichten, stiekeme kinderpornoverzamelaars, gewetenloze dealers en valse loverboys. Jongere zijn is gevaarlijk.
Volgens de telling van 1 januari 2005 zijn er 82.332 jongeren tussen de 15 en 24 jaar in Rotterdam. De meisjes zijn iets in de minderheid, maar dat houdt de spanning er in. Daar zit het probleem niet.
Het overgrote deel doet gewoon wat papa en mamma ook deden, groot groeien, elkaar zoeken, carrière maken en nieuwe jongeren produceren.
Een klein deel wil iets anders, het patroon doorbreken, jointje roken, pilletje slikken, naaldje prikken. Ze willen geestverruiming en krijgen een voortijdige vernauwing. Ze willen liefde en komen in een hoerenkast terecht.
Ik zie wel eens van die jongeren op straat lopen die volgens de mode en code van hun groep gekleed gaan in van die grote jassen met bontgevoerde capuchons en hele wijde spijkerbroeken. Het heeft geloof ik met breakdance en rap te maken. Rappers rappen over armoede en onrecht, over discriminatie en machtsmisbruik, over uitbuiting en kapitalisme en tegen de hypocrisie van de ouderen, maar ondertussen dragen ze kleren die door kinderen in de echte getto’s van de derde wereld worden gestikt. Uit die wijde spijkerbroeken zou je per pijp gemakkelijk twee tenten voor Pakistan kunnen snijden. Dan houden ze nog genoeg stof voor een gewone broek over.
Over jongeren raak je niet uitgepraat. Zolang de ouderen jongen zullen er jongeren zijn. De hormonen blijven zich klonen. De hormonen blijven gieren. En klieren.

Rotterdam Magazine feb/mrt 2006 © Rien Vroegindeweij