22 augustus 2007

Eenzame uitvaart in Rotterdam (2)



Zoals bekend wordt in Groningen, Amsterdam, Utrecht en sinds kort ook in Den Haag voor een overledene bij wiens uitvaart niemand aanwezig is, een gedicht geschreven en voorgelezen.
Ruim een jaar geleden heb ik geprobeerd een dergelijke funerale geste in Rotterdam te doen plaatsvinden. Aanvankelijk zonder succes, tot ik wethouder Dominic Schrijer het plan voorlegde.
Op dinsdag 21 augustus 2007 hebben de SoZaWe Rotterdam (de heer Verstraaten van Beek) en de stichting De eenzame uitvaart (de heer Starik, coördinator voor Amsterdam en van de landelijke stichting De eenzame uitvaart) een overeenkomst gesloten tot het in Rotterdam begeleiden van een teraardebestelling of een crematie van een eenzame dode met een gedicht. Ik was bij de ondertekening aanwezig.
Ik zal als coördinator optreden. Ten eerste zal een ‘een poule des doods’ worden samengesteld, dat wil zeggen, een lijst van dichters die bereid zijn hieraan mee te werken. Een uitvaart vindt in de regel om 10.00 uur ’s morgens plaats. Het gedicht moet binnen enkele dagen en misschien wel eens in kortere tijd worden geschreven. De informatie zal summier zijn. In Groningen worden zo plmin 1 à 3 mensen per jaar ter aarde besteld, in Amsterdam loopt het aantal meestal naar de 15. Hoeveel dat er in Rotterdam zullen zijn, zal de tijd leren.

EENZAME UITVAART IN ROTTERDAM VAN START - een bericht van Starik (www.starik.nl/stariks)

Vanmiddag werd de overeenkomst getekend tussen de Gemeente Rotterdam, meer specifiek de afdeling SoZaWwe (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) en Stichting De eenzame uitvaart, om ook in Rotterdam eenzame uitvaarten in het vervolg vergezeld te doen gaan van ‘een speciaal voor deze gelegenheid geschreven gedicht van een kwalitatief hoogstaande dichter,’ zo formuleert men dat. Tot coördinator werd benoemd de heer Rien Vroegindeweij.We hebben afgesproken elkaar op het Centraal Station te ontmoeten. Ik wacht in de hal / bij de boekenstal, schreef hij. ‘Ik kan het niet laten,’verontschuldigt hij zich, als we tegelijk de hal binnentreden. We worden op een kantoor verwacht. Ik weet niet waar dat kantoor is. Rien wel. Bekwaam stuurt hij zijn donkerblauwe, kleine middenklasser door het Rotterdamse verkeer. Misschien een wat ouder model Peugeot, of iets Hyundai-achtigs. We arriveren een kwartier te vroeg op onze afspraak. We nemen plaats op een muurtje bij de ingang. Een daklozenkrantverkoper vraagt om een vloeitje. Rien wordt gebeld over een schroevendraaier. ‘Ergens in mijn werkhok,’antwoordt hij, en even later, ongeduldig: ‘dat kan ik van hieruit niet zien.’ Een portier komt naar buiten en vraagt of we komen voor het loonbeslag. Hij ziet ons kennelijk voor deurwaarders aan. We ontkennen, maar als we ons even later bij de balie melden kan ik het niet laten. Somber zeg ik: ‘loonbeslag.’De portier grijpt onmiddellijk de telefoon. Het kost enige moeite hem ervan te overtuigen dat het hier een geval van typisch Amsterdamse humor betreft. Dan worden we naar een andere ingang doorverwezen. Onderweg word ik aangeklampt door een nerveuze mevrouw. Of ik een vloeitje kan missen. Dat kan ik. We moeten ons melden bij een meneer met een dubbele naam, we zijn allebei de namen vergeten. Het is een dubbele naam zonder streepje. Dat betekent niet dat hij van adel is, maar dat hij de doopnaam van zijn vrouw erbij heeft genomen, weet Rien. Dat is hem aan de telefoon uitgelegd.Na het noemen van trefwoorden als afspraak, eenzame uitvaart en medewerker krijgen we een bezoekersbadge opgespeld en mogen we ons vervoegen op de derde etage. We worden er ontvangen door een hartelijke medewerker. Verstraaten van Beek, stelt hij zich voor. Nu weten we het weer. In een kantoortje krijgen we thee geserveerd in een mok met opschrift, zoveel jaar rampenbestrijding. Aan een wand hangt een bordje aan een ketting waarop staat: ‘bij crisis omdraaien.’ Ik weersta de verleiding. Verstraaten van Beek excuseert zich voor een sanitaire stop. Hij komt juist uit een ander overleg, en heeft geen tijd gehad zich te ontlasten. ‘Ik doe mee,’ zeg ik, van het treintoilet maak ik slechts in hoge noodgevallen gebruik. Zo wandelen een lange gang terug, richting sanitaire voorzieningen, die naar het inzicht van Verstraaten wel schoon zijn, in weerwil van de bedompte geur die de nabijheid van onze bestemming verraadt. Een probleem met de ontluchting. ‘Een ziek gebouw’ vindt hij, ‘maar we gaan verhuizen.’ Er zijn twee naastgelegen toiletten, waarvan de scheidingswand niet helemaal tot het plafond doorloopt. Je hoort het ritselen van kleding, het klikken van een riem. Even vrees ik dat er een grote boodschap gaat worden gelegd. Dan hoor ik een aarzelend geklater opklinken, en komt de verlossende straal ook bij mij los. We zwijgen. We wassen onze handen. Daar komt het gesprek weer op gang.Er is een contract opgesteld, dat zich over acht pagina’s uitstrekt, en dat ik als vertegenwoordiger van de Stichting moet gaan tekenen. Ik vraag of er een aula wordt gehuurd, bij een eenzame uitvaart. Of er dan muziek wordt gespeeld, de gebruikelijke drie muziekstukken. Nee, er wordt geen aula gehuurd. En muziek, tsja, muziek is voor de nabestaanden, daar heeft de dode niks meer aan. Maar als wij dat prettig vinden, staat het ons vrij met de uitvaartondernemer te overleggen of de aula in het geval van een eenzame uitvaart niet toch ter beschikking kan worden gesteld. Goedzee, heet de uitvaartondernemer die de eenzame uitvaarten voor Rotterdam verzorgt. Vanuit de gemeente zal dat niet komen. Het gaat immers om gemeenschapsgeld. We moeten het goed begrijpen, van dat gemeenschapsgeld. Sinds de conjunctuur meezit, is er ook al voor een bloemstuk van gemeentewege zorg gedragen, en nu komt ook de dichter er nog bij. Het moet ook niet veel gekker worden. Rotterdamse nuchterheid. Het is meer dat wij niet willen achterblijven, nu alle grote steden de eenzame uitvaart omhelsden. Ik informeer naar eventuele perscontacten. Naar de mogelijkheden tot publicatie achteraf van het gedicht en een verslag. Ook daar worden geen problemen verwacht. Het is allemaal heel eenvoudig. De gemeente draagt de dode aan de uitvaartondernemer over, de uitvaartondernemer regelt de rest. De medewerkers van de Dienst die met de overdracht zijn belast bezoeken deze uitvaarten niet. Overdracht is overdracht. Klaar.Verstraaten legt uit dat hij verwacht dat een eenzame uitvaart slechts zelden voor zal komen. Er wordt bijna altijd wel een buurvrouw of een medewerker van het verpleeghuis bereid gevonden de uitvaart te bezoeken. Hij haalt praktijkvoorbeelden aan. Het indrukwekkendste lijk dat hij ooit een woning heeft aangetroffen had daar maanden gelegen, was verkleurd tot zwart, met op zijn borst het overschot van een kat. Dan herinnert Rien zich dat hij verzuimd heeft de auto, die pal voor de andere ingang van de Dienst staat geparkeerd, van een parkeerkaart te voorzien. Dat gaat een boete worden. We gaan over tot de enige handeling die er eigenlijk concreet van mij wordt verwacht: het tekenen van de overeenkomst. De directeur van de Dienst heeft al getekend: alleen mijn handtekening ontbreekt nog. Mijn handtekening valt groter uit dan die van de directeur zelve. Dan is het moment van afscheid gekomen. We schudden handen. Verstraaten begeleidt ons naar de lift. Die brengt ons terug naar beneden, waar we de badges weer inleveren. De auto is boetevrij gebleven.We besluiten de overeenkomst te vieren in Hotel New York, met de altijd weer verrassende regel van Vaandrager ‘de kroketten in het restaurant / zijn aan de kleine kant.’ De juist benoemde coördinator merkt daarover op dat de titel van het gedicht ontbreekt. Ik weet van geen titel. Jawel, de titel luidt ‘Made in Madurodam’. Dat zet het gedicht toch in een ander licht. Het maakt de kroketten verhoudingsgewijs veel groter dan ze in mijn beleving waren. Wonderlijk, dat die titel vrijwel overal waar die beroemde regels geciteerd worden, ontbreekt.Ze staan in een wat kinderlijk handschrift over een geschilderde theepot van Klaas Gubbels op een wand van het restaurant gekalkt. Alsof ze hier de kroketten met warm water koken. In mijn herinnering waren ze op meer permanente en veel sierlijker wijze bij de entree van de uitspanning aangebracht.We spreken door hoe we de zaak zullen gaan aanpakken. Er wordt ons immers geen strobreed in de weg gelegd. ‘We mogen niet achterblijven.’ Dat argument heeft Vroegindeweij zelf bij de wethouder aangedragen. Vroegindeweij zal de eerste uitvaart in ieder geval voor eigen rekening nemen. Hij noemt namen van dichters met wie hij contact heeft gehad, van wie hij verwacht dat ze aan de Rotterdamse Poule des doods zullen deelnemen: Menno van der Beek, Jana Beranová, Daniël Dee, Manuel Kneepkens, Hester Knibbe, Naomi Esther Perquin, Anne Vegter. Hij heeft erover met Jules Deelder gesproken. Ook hem leek het wel wat. Maar de veronderstelde aanvangstijd van de uitvaarten, doorgaans vroeg in de morgen, doen hem aarzelen of het realistisch is, Deelder daadwerkelijk bij de ingang van de begraafplaats aan te mogen treffen.Dan ligt er nog de kwestie: wel of geen verslag. Kiezen we voor de Amsterdamse variant, met de altijddurende aanwezigheid bij alle uitvaarten van de coördinator, belast met het schrijven van het verslag, of laten we dat aan de dichters van dienst over. We kunnen het ook achterwege laten. De variant Den Haag koos voor dat laatste. We besluiten niets te beslissen, dat kan ook niet, daarover zal het Bestuur van de Stichting moeten worden geraadpleegd. En het Bestuur heeft bijna altijd vakantie. Meneer Verstraaten heeft gezegd dat hij verwacht nog voor de jaarwisseling een eerste eenzame uitvaart aan te kunnen melden. Tegen die tijd is het alweer vakantie. Kerstvakantie. We huiveren bij het vooruitzicht.In de stationshal word ik ten derde male aangesproken. Op de terugweg, in de trein, noteer ik in mijn boekje: ‘Rotterdam? Extra vloeitjes meenemen.’

3 augustus 2007

Anna Blaman Prijs (4)

Persbericht van het Prins Bernhard Cultuurfonds

Anna Blaman Prijs Rotterdam 2007 voor Rien Vroegindeweij

Rotterdam, 19 juli 2007. De Anna Blaman Prijs voor literatuur van het Prins Bernhard Cultuurfonds Zuid-Holland is dit jaar toegekend aan de schrijver Rien Vroegindeweij.
De jury, bestaande uit Henk Mali (voorzitter), Giel van Strien, Maria Heiden, Sytske Sötemann en Vinod Bhagwandin, heeft met deze prijs de enorme bijdrage van deze dichter, prozaïst, theaterschrijver en columnist aan de literatuur willen bekronen.

Het werk van Rien Vroegindeweij is niet weg te denken uit de literaire en journalistieke wereld van de Maasstad. De jury benadrukt in haar rapport vooral de manier waarop Vroegindeweij Rotterdam heeft weten te vangen in zijn poëzie: “het ritme van de stad klinkt door in zijn teksten, en met zijn snelle reacties op actuele gebeurtenissen trapt hij op de staart van de Rotterdamse tijd.”

De Anna Blaman Prijs voor literatuur werd in 1965 door het Prins Bernhard Cultuurfonds Rotterdam ingesteld. De prijs is bestemd voor schrijvers of dichters die wonen en/of werken in het Rijnmondgebied en wordt elke drie jaar toegekend. In de tussenjaren worden respectievelijk de Hendrik Chabot Prijs voor beeldende kunst en de Elly Ameling Prijs voor muziek uitgereikt.

Mr. I.W. Opstelten, burgemeester van Rotterdam en voorzitter van het Prins Bernhard Cultuurfonds, zal de prijs op 16 november uitreiken in het stadhuis te Rotterdam.

Noot voor de redactie
Voor meer informatie over de prijs kunt u contact opnemen via het mailadres: Annablamanprijs2007@live.nl.
Meer informatie over Rien Vroegindeweij vindt u op www.vroegius.nl