31 december 2014

Leven, dood en vooruitgang, jaarlijkse lezing in het baarhuisje van Begraafplaats Oud Overschie. Zondag 2 november 2014



Met een gemiddelde van drie keer per jaar, dames en heren, geachte aanwezigen, sta ik op een doordeweekse ochtend, meestal om half tien, bij de ingang van de Algemene Begraafplaats Crooswijk, Kerkhoflaan nummer 1 te Rotterdam.
Ik ben daar dan in mijn hoedanigheid van coördinator van de Eenzame Uitvaart.
De Eenzame Uitvaart is in 2001 begonnen met Bart F. M. Droog, destijds stadsdichter in Groningen. Hij schreef een gedicht en las dat voor aan het graf van een overleden Groninger waarbij niemand aanwezig was. Geen familie, geen vrienden, geen bekenden. Niemand. Alleen de begrafenisondernemer en de dragers. Dat gebeurde zo’n twee à drie keer per jaar.
Na Groningen volgde Amsterdam, waar de dichter en schrijver F. Starik er werk van maakte. Er werd een landelijke stichting in het leven geroepen, Stichting De Eenzame Uitvaart, de burgemeester van Amsterdam is qualitate qua beschermheer.
Zeven jaar geleden heb ik de afdeling Rotterdam van de Eenzame Uitvaart opgericht. Dat klinkt gemakkelijker dan het was. Aanvankelijk werd het bestaan van zogenaamde eenzame doden ontkend. De zeldzame keren dat er iemand slechts door het personeel van de begrafenisondernemer doch geheel zonder de aanwezigheid van een naaste naar zijn graf werd gebracht, voorzag de Gemeente Rotterdam al in een bloemstuk op de kist van de overledene, schreef het Hoofd Afdeling Stedelijke Zorg op mijn voorstel een Rotterdamse Eenzame Uitvaart te beginnen.
Hetzelfde voorstel gericht aan de toenmalige wethouder Dominique Schrijer leidde tot meer resultaat. Negen Rotterdamse dichters waren bereid mee te doen. Tussen haakjes: zes daarvan zijn van het vrouwelijk geslacht, dus eigenlijk dichteres, als het feminisme niet gebood ze dichter te noemen.
Om beurten schrijven we een gedicht en lezen dat aan het graf voor. Ik maak als coördinator een kort verslag van het geheel en dat stuur ik met het gedicht naar de Stichting die het op de website plaatst www.eenzameuitvaart.nl. U kunt het daar allemaal lezen.

Altijd als ik door de Kerkhoflaan rijd, moet ik even denken aan Marijke Crusifix, een vriendin en klasgenote op de Academie van Beeldende Kunsten in de jaren zestig, die daar met haar ouders woonde.
Meestal is de dichter van dienst al aanwezig als ik bij de begraafplaats Crooswijk in Crooswijk aankom. We voegen ons bij een of twee ambtenaren van het team WOL, acroniem van Wet op de Lijkbezorging van de Stedelijke Zorg en wachten op de lijkwagen van de begrafenisondernemer dan wel uitvaartverzorger Goetzee Dela. Als die is gearriveerd lopen we achter de wagen naar het graf. Je zou het een kleine stoet kunnen noemen.
De mensen van het team WOL hebben overigens de zwaarste taak in het geheel van deze droeve gebeurtenissen. In de meeste gevallen wordt iemand dood gevonden en aan de politie gemeld die het weer doorgeeft aan de mensen van team WOL. Zij gaan vervolgens naar het huis van de overledene. Wat zij daar aantreffen zou je kunnen omschrijven als de nog grotere eenzaamheid die aan de eenzame uitvaart voorafgaat. Zij proberen ook uit te zoeken of er nabestaanden zijn.
In negen van de tien gevallen is er wel iemand te vinden, een ex-echtgenote, een kind of kinderen, een ver familielid, soms letterlijk ver, in het buitenland, maar die willen niets, maar dan ook helemaal niets meer met de overledene te maken hebben.
Heel erg schrijnende gevallen zijn daarbij. Ik zal u als voorbeeld het verslag laten horen van Eenzame uitvaart nummer 21, In.Memoriam Marcelino Anjo van Oss (1957-2014), 24 maart 2014, 9.30 uur, Algemene Begraafplaats Crooswijk Rotterdam, dichter van dienst: Ester Naomi Perquin

“Op een middag luister ik op de radio naar een gesprek met de voorzitter van de verenigde deurwaarders in Nederland. Bij het woord deurwaarder schiet mij vrijwel automatisch onze eigen Rotterdamse deurwaarder te binnen, de onverschrokken Dreverhaven uit de roman Karakter van F. Bordewijk. Een man die ‘nooit politie nodig had om een vonnis te executeren, elke deur week voor zijn beldruk, de roffel van zijn vuist, zijn daverstem door raam of brievenbus.’ Het radiogesprek ging over huisuitzettingen die veel schijnen voor te komen. Een gevaarlijk karwei, want het komt voor dat een slachtoffer de deurwaarder met een pistool of een bijl achter deur opwacht. Of de wanbetaler zet de gaskraan open, er hoeft maar een vonkje bij te komen of de boel ontploft.
Niet veel later die middag meldt team WOL telefonisch de lijkvinding van een man in de Oranjeboomstraat. Dood gevonden door de deurwaarder en de politie die aan zijn deur waren gekomen om hem zijn huis uit te zetten. Zijn eigen executie door verhanging voltrokken.
Het huis werd als plaats delict verzegeld. Jan Meeling en zijn collega konden niet naar binnen om tenminste iets over de man te weten te komen. Of hij familie had, een boodschap had achtergelaten. Als ik de volgende dag de deurwaarder bel, in zijn auto, zegt hij dat het huis inmiddels is ontruimd maar hij zou niet weten waar de spullen gebleven zijn. Dreverhaven for ever.
Het is een zonnige maandagochtend als we achter de lijkwagen naar het graf lopen. Tachtig kilometer verderop wentelt een formatie helikopters door de lucht om de zwaarbewaakte wereldleider Obama op Nederlandse bodem te zetten. In de bomen op Crooswijk gaan een paar groenblauwe parkieten te keer. Ester is hoogzwanger, vol van nieuw leven. Het is lente. We nemen afscheid van Marcelino van Oss.” (einde verslag)

Het lijkt een onmogelijke opgave om een gedicht te schrijven voor iemand die je niet hebt gekend, van wiens bestaan je tot dan nog nooit had gehoord, wiens bestaan dan niet meer existent is. Bovendien moet het in heel korte tijd worden geschreven, hooguit een paar dagen, en van de antecedenten van de overledene komt de dichter van dienst vaak niet meer te weten dan de geboorte- en sterfdatum, een adres, eventueel een beroep. Veel meer is het meestal niet.           
Niettemin zijn vrijwel alle gedichten die tot nu toe in opdracht van de Eenzame Uitvaart zijn geschreven gedichten van hoog niveau.
Dat is misschien wel te verklaren: Het zou bijvoorbeeld een voordeel kunnen zijn om niet te veel van de overledene te weten, zodat al te sentimentele zaken achterwege blijven.
De dood in het algemeen, als thema, is de dichter niet onbekend. Alleen het woord al, dood, het meest doodse woord in onze taal. Leven levert als palindroom ten minste nog nevel op, daar kan een dichter wel wat mee, de nevel van het leven is zijn domein. Maar als je dood omdraait gebeurt er niets, dood blijft dood, vier nullen op rij met die twee staanders, als het hek van een kerkhof.
Beroemd zijn de regels van J.C. Bloem: Denkend aan de dood kan ik niet slapen / en niet slapend denk ik aan de dood. Van het omvangrijke oeuvre van de in zijn tijd beroemde dichter P.N. van Eijck kent men alleen nog het gedicht De tuinman en de dood. (Dat hij letterlijk overschreef  uit een roman van Jean Cocteau, die zich weer beriep op de Babylonische Talmoed. Maar dit terzijde.)

De tuinman en de dood

Een Perzisch Edelman:

Van morgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik,
Mijn woning in: 'Heer, Heer, één ogenblik!

Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot,
Toen keek ik achter mij. Daar stond de Dood.

Ik schrok, en haastte mij langs de andere kant,
Maar zag nog juist de dreiging van zijn hand.

Meester, uw paard, en laat mij spoorslags gaan,
Voor de avond nog bereik ik Ispahaan!' -

Van middag - lang reeds was hij heengespoed -
Heb ik in 't cederpark de Dood ontmoet.

'Waarom,' zo vraag ik, want hij wacht en zwijgt,
'Hebt gij van morgen vroeg mijn knecht gedreigd?'

Glimlachend antwoordt hij: 'Geen dreiging was 't,
Waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast,

Toen 'k 's morgens hier nog stil aan 't werk zag staan,
Die 'k 's avonds halen moest in Ispahaan.' 

Als ik mezelf mag citeren, een kwatrijn dat ik jaren geleden schreef:

N.V. De dood

Het bedrijf van de dood
is zo verschrikkelijk groot
dat wie er niet wil komen
toch wordt aangenomen.

Onuitputtelijk is de anthologie van grafschriften. Ik noem er eentje, toegeschreven aan De Schoolmeester (pseudoniem van de Rotterdammer Gerrit van der Linden)

Hier ligt Poot.
Hij is dood.


In Amsterdam heeft de Eenzame Uitvaart om zo te zeggen een grote vlucht genomen. Daar worden jaarlijks zo’n dertig personen met een poëtische geste ter aarde besteld. Ter vergelijking: In Rotterdam hebben we in zeven jaar tijd tot nu toe 21 eenzame uitvaarten gedaan. Dat is, ik zei het in het begin al, een gemiddelde van drie per jaar. Dat is nogal een verschil. Waar het aan ligt weet ik niet. Het moet gezegd worden dat ook de luchthaven Schiphol tot het gebied van Amsterdam wordt gerekend. Daar wordt nog wel eens een anonieme bolletjesslikker dood gevonden.
In een grote havenstad als Rotterdam komen veel zeelieden, maar die hebben altijd op z’n minst een monsterboekje en leven per definitie in een groep, in een gemeenschap. Het zou kunnen dat er in Rotterdam minder eenzame mensen wonen. Of dat Rotterdam sowieso socialer en gezelliger is dan het zogenaamde joviale Mokum. Daar staat dan tegenover dat hier vorig jaar in de Jan Porcellistraat een vrouw is gevonden die tien jaar dood in haar huis heeft gelegen.

Tot slot: de titel van de voordrachten die traditioneel hier, in dit prachtige baarhuisje, worden gehouden is “Leven, dood en vooruitgang”. Over de dood en dus ook over het leven hebben we het gehad. Het is de taal zelf die het begin en het eind van het leven met het woord baren bij elkaar brengt. Waar we in deze eeuwige cyclus ‘vooruitgang’ moeten plaatsen is mij niet helemaal duidelijk. Het leven gaat door, zegt men troostend tegen iemand die een dierbare heeft verloren. Hoe het leven doorgaat wordt soms bepaald door een testament. Ik wil daarom eindigen met het gedicht:

Testament

Reeds lag hij geborgen in de schoot van moeder aarde,
toen zij de enveloppe vond waarop deze vier regels:
in deze zak zitten nog een aantal koffiezegels
van Douwe Egberts, die ik stiekem voor je spaarde.
Ik had je zo graag die elektrische molen willen geven
Als je hem nog hebben wilt, spaar dan zelf nog even.

28 oktober 2014

Markthal


Er is denk ik geen gebouw in het naoorlogse Rotterdam dat unaniem met zoveel enthousiasme is ontvangen als het nieuwe Centraal Station. De bouw heeft  een tijdje geduurd en tijdens de voorbereidende werkzaamheden vroeg menigeen zich argwanend af wat er uit die enorme put tevoorschijn zou komen. Maar nu het er staat is het moment van aankomst en vertrek voor elke reiziger een bijzondere belevenis. Zelfs de fietstunnel is een genot om door te rijden.
            Zal de Markthal eenzelfde ontvangst ten deel vallen? Aan het gebouw zal het niet liggen, want dat is van een kathedraalachtige allure. Vooral de kopse kanten met die enorme bogen van glas maken indruk. En binnen in dit ‘foodwalhalla’(vrij vertaald: voedselhemel, de paradijselijke variant van de voedselbank) is ‘het grootste kunstwerk ter wereld’ te bezichtigen Verbleekt de Taj Mahal daarbij tot een boerenschuurtje en de Chinese Muur tot een lullig schuttinkje?
            Hoe dan ook, de Markthal zal ongetwijfeld veel toeristen trekken. Maar zal dat ook wat opleveren? Veel dagjesmensen, bezoekers van bezienswaardigheden, brengen hun eigen brood en drinken mee van huis omdat de prijzen van zelfs de eenvoudigste versnapering overal de pan uitrijzen.
De gedachte bestaat, hoorde ik zo hier en daar, dat de kooplui van de bestaande markt in de Markthal komen. Maar dat kan ik me niet voorstellen. Kunnen die dat betalen dan? Misschien is het woord Markthal hier enigszins misleidend, want deze Markthal gaat zeven dagen in de week open en heeft vaste ‘winkels’ en vaste ‘winkeliers’.
Een gewone markt is ambulant, verplaatsbaar. De kooplui staan de ene dag hier, de andere dag daar. En altijd buiten, in weer en wind, bij hittegolf en vrieskou. Het is ploeteren en sappelen maar het idee van ongebondenheid en vrijheid ligt voorhanden. ’s Morgens vroeg wordt hun toko opgebouwd en ’s avonds weer afgebroken. Daar hebben ze geen omkijken naar.
            Ik denk dat ik nu zo’n veertig jaar op de markt op de Binnenrotte kom. Vakanties uitgezonderd. Elke zaterdag om een uur of negen, dan is het nog lekker stil. Boodschappen doen en daarna een kop koffie drinken met een aantal vrienden.
Na zoveel jaren leer je wel waar je je spullen moet halen. Voor de verse vis ga ik naar de kraam van Taal, een stelletje Scheveningse koppen, maar vaklui en kwaliteit. Voor de gerookte zalm, makreel, haring en garnalen is de jongste op een na van de Rotterdamse visboerendynastie Gundlach mijn favoriet en aardappelen en uien haal ik bij zijn buurman Jo uit Strijen.
            Als de r in de maand is staan de dames Kik uit Bruinisse weer op de markt:

            Twee Zeeuwse dames in een mosselkraam
Het kan niet anders of Kik is hun naam.
Ze verkopen mosselen per kilo in een zak
Maar heren, let op, de mossel is een afrodisiac.
Als je er veel eet sta je als een ouwe viezerik
Elke dag weer bij die mosselkraam van Kik.
           
Op de markt is je gulden een daalder waard. Als we de euro niet hadden.