lezing bij het verschijnen van deel 10 van de
correspondentie van Desiderius Erasmus, Brieven 1356-1534, een uitgave van AD.
Donker, Rotterdam, 2012
Rotterdam
Alleen Erasmus, een
mangaanbronzen standbeeld,
dat een blad omslaat
op alle hele uren,
lovend de zotten, de
dwazen, de narren, de malle
moertjes en stomme
vaders,
lovend de morsige,
gebogen, ellendige, rimpelige,
kaalhoofdige,
tandeloze, godgeleerde grijsaards,
zijn collega’s, die
zich afvroegen, in alle ernst,
in prismapockets met
plastic omslag,
of God de gestalte
van een vrouw kon aannemen, van
een duivel, een
ezel, een pompoen of een keisteen.
Want, zeiden zij,
hoe moet een pompoen gepreekt
hebben en hoe
wonderen verricht?
En hoe had hij
moeten worden gekruisigd? Gij.. gij …
hoe zal ik u anders
noemen dan: grote zotten?
29 mei 1527 schrijft
hij dan aan Nicolaas Cannius,
Erasmus, de grote
putropolitaan,
die in Frankrijk
woonde, in Italië bij de mensen,
tenslotte in Bazel
waar hij stierf:
‘Gij moet volgens
mij geen kosten maken
om Holland terug te
zien…’
Dit gedicht, dames
en heren, schreef de Rotterdamse dichter Riekus Waskowsky in de jaren zestig
van de vorige eeuw. Het is het eerste gedicht van zijn debuutbundel Tant pis pour le clown, uitgegeven door
De Bezige Bij in 1966.
Waskoswsky debuteerde tamelijk
laat, hij had in Amsterdam gestudeerd, in Groningen gewoond, hij verdiende een
tijd de kost als slaapwagenconducteur voor de Compagnie Internationale des Wagons-Lits et du Tourisme en keerde
in de jaren zeventig terug naar zijn geboortestad. In die tijd heb ik hem leren
kennen.
Waskowsky hield wel van een beetje grootspraak, grote namen en
gebeurtenissen uit de geschiedenis, uit de kunst en de wetenschap in verband
brengen met trivialiteiten. In zijn debuutbundel was dat een zeer geslaagd procedé;
vaak met een komische uitwerking, in zijn latere werk overheersen de
trivialiteiten. Een veel geciteerd gedicht die
periode is
Aars Poetica
Dichten is net als
koken:
je pleurt maar wat
in de pan
als je koken kan.
Hij verwarde het portie roem dat hem met zijn debuut ten deel was
gevallen met een zekere arrogantie die hem, vond ik, niet stond. Hij speelde op
zijn manier de gevierde dichter. Maar daar moet je in Rotterdam niet mee
aankomen. Niettemin nam hij zijn kunst serieus. Maar hij leefde ongezond, hij
dronk veel, rookte tabak, hasjiesj en weed en waarschijnlijk nam hij af en toe
ook een opwekkend pilletje. Dat was allemaal heel normaal in die tijd, zeker in
de artistieke en literaire kringen waarin hij verkeerde. Maar in combinatie met
de astma of een soortgelijke ziekte waaraan hij leed was dat fataal. Tijdens
een potje klaverjassen in het huis van zijn ouders aan de Spangensekade werd
hij onwel en stierf kort daarna, nu 35 jaar geleden, in 1977, 45 jaar oud.
Wellicht op dichters in het algemeen, die in de regel een klein publiek
hebben, maar op Riekus Waskowsky in het bijzonder, is van toepassing wat
Erasmus in de Lof der Zotheid schreef over bepaalde schrijvers: “Zij martelen
zich immers voortdurend af: ze voegen toe, veranderen, strepen door, schrijven
het toch weer, beginnen opnieuw, werken om, laten het lezen, leggen het voor
jaren in de la, en nooit is het hun naar de zin. Zo betalen zij voor hun
onbeduidende beloning, d.w.z. een lofprijzing (maar dan van heel weinigen) zo’n
hoge tol: zoveel nachtwerk, het aanzienlijke verlies van dromen – het
heerlijkste dat er bestaat – zoveel zweet, zoveel martelingen! Tel daar bij op
het verlies aan gezondheid, de aantasting van het uiterlijk voorkomen,
oogziekte of zelfs blindheid, armoede, nijd, het gemis aan plezier, voortijdige
ouderdom, een vroege dood en wat dies meer zij. Zoveel ellende meent die wijze
te moeten betalen om door een of andere leepoog te worden gewaardeerd.” (einde
citaat)
Horen we hier niet een verre voorloper van een criticus als Gerrit
Komrij, met wie Waskowsky bevriend was, en die in zijn necrologie schreef dat
hij, Waskowsky, ten prooi was gevallen aan zijn eigen talent, aan zijn drang
naar precisie en aan Rotterdam, waar ze er, aldus Komrij, voor elke dichter
drie ambtenaren voor Poëtische Zaken op na houden.
Overbodig te zeggen dat ‘Rotterdam’ het gedicht dat ik zojuist
reciteerde, is geïnspireerd op Erasmus, in het bijzonder op de Lof der Zotheid.
Maar Waskowsky zal evenzeer de biografie van Erasmus er bij hebben gehaald,
misschien in een prismapocket met plastic omslag.
In 1985 heb ik voor de uitgeverij Bert Bakker zijn ‘Verzamelde
gedichten’ bezorgd. Destijds heb ik me afgevraagd wie die Nicolaas Cannius toch
wel geweest mocht zijn. Maar daar kwam ik toen niet achter. Misschien niet goed
gezocht, in ieder geval niet gevonden. In de tien tot nu vertaalde
brievenboeken van Erasmus komt zijn naam niet voor in de lijst van
correspondenten. Maar dankzij het onvolprezen digitale Nieuw Nederlands
Biografisch Woordenboek, weet ik nu dat Nicolaas Cannius, die leefde van 1504
tot 1555, een godgeleerde was die door Erasmus als zogenaamde ‘famulus’, wat,
denk ik, ruwweg te vertalen is met ‘letterknecht’, werd uitgekozen om de
Griekse handschriften af te schrijven.
Erasmus prees Cannius, maar hij werd er ook van verdacht de man te hebben bespot om zijn grote neus, zijn
donkere gelaatskleur en zijn eigenaardige hoed. Wie de brieven van de grote
Erasmus leest zal hem zijn kleinigheden niet ontzeggen.
En dan het woord putropolitaan.
In welke zoekmachine ik het woord ook intikte, telkens kreeg ik de verwijzing
naar het Rotterdamse letterentijdschrift Passionate, waarin het gedicht van
Waskowsky werd gepubliceerd, en naar de notulen van de Gemeenteraadsvergadering
van 24 augustus 2000, waar het gedicht door de toenmalige wethouder Kombrink
werd voorgelezen.
Uiteindelijk gaf de taalkundige en directeur van het Rotterdammologisch
Instituut mr. Jan Oudenaarden de verklaring. Het moet een maaksel van Riekus zelf
zijn, misschien kreeg hij het idee van de Surinamers, die Rotterdam in het
Sranang pori foto noemen, pori betekent rot, foto = stad. Aldus Rottestad.
Amsterdam is bigi foto, grote stad. Putro,
putror is Latijn voor stank, rot of rotte, en dat gevoegd bij polis, Grieks
voor stad, maakt Putropolis, krijgen we eveneens Rottestad, dus de grote
Putropolitaan betekent dan gewoon de grote Rotterdammer.
Er zijn vele
gedichten en verhalen over Erasmus geschreven, zijn standbeeld is in allerlei
toonaarden bezongen. De meeste gaan over die grote geleerde, over die grote zon
die hier oprees, en in Basel onderging, zoals Oudaen voor zijn sokkel schreef.
Maar dat zijn min of meer verplichte nummers, gelegenheidsverzen,
reisverslagen.
Waskowsky schreef onverplicht, hij is met zijn gedicht Rotterdam een
voorbeeld van hoe elke Rotterdammer een Erasmiaan is. Als hij in Groningen was
geboren en opgegroeid, zou hij misschien over de Martinitoren of over het Peerd
van Ome Loeks hebben geschreven, maar nooit zo’n treffend vers over Erasmus.
Het is bekend, er is ooit aan
getwijfeld, er is laatdunkend over geschreven en gesproken of Desiderius
Erasmus wel in Rotterdam geboren zou zijn en niet in Gouda, zoals daar tot op
de dag vandaag nog wordt beweerd. De Gouwenaren zijn er een hele
kaarsenindustrie voor begonnen om dat sprookje bij te lichten.
Maar het is waar, zijn moeder kwam uit Gouda en ging naar Rotterdam om
te bevallen, waarschijnlijk om de schande van een ongeëcht kind te ontlopen;
zijn vader was priester. De kleine Erasmus heeft hier de eerste jaren van zijn
leven gewoond, tot de familie naar Gouda terugkeerde. Hij is daarna nooit meer
in Rotterdam geweest. Maar waar het om gaat is dat hij zich later als
volwassene Erasmus Roterodamus, Erasmus van Rotterdam, wilde noemen. De stad
heeft veel aan hem te danken.
Het doet er eigenlijk niet toe of hij hier wel of niet geboren is.
Zoals het er ook niet toe doet of Bernadette Soubirous de moeder Gods in die
grot in de Pyreneeën werkelijk heeft gezien, het gaat erom of de mensen het
geloven. Gerard Reve had in een visioen of in ieder geval met een paar glazen
te veel op, een gesprek met de maagd Maria, die zich niet kon herinneren ooit
in Lourdes te zijn geweest.
In het boek ‘Waar eens Troje lag’ probeert de Zeeuwse ingenieur Iman
Wilkens aan te tonen dat Homerus uit Middelburg kwam. Een aardige maar
krankzinnige theorie natuurlijk, maar aangezien ik zelf een halve Zeeuw ben,
staat het historische gezelschap van de blinde bard me wel aan. In
Vlaanderenland wordt beweerd dat Shakespeare uit Antwerpen kwam. Kortom,
Erasmus was hoe dan ook een Rotterdammer en elke Rotterdammer is, zoals gezegd,
een Erasmiaan.
Velen hebben zich van zijn naam bediend. Bijvoorbeeld: de meelhandelaar
Abraham van Stolk Czn. (1874-1951), die in zijn vrije tijd boeken en pamfletten
schreef onder het pseudoniem ‘Ein Narr aus der Stadt des Erasmus’ en na 1938,
toen het Duits een verdachte taal werd, in het Nederlands als ‘Een nar uit de
stad van Erasmus’.
Kleine kinderen krijgen te horen dat
de mangaanbronzen Desiderius, astie de klok hoort slaan, een bladzijde van zijn
boek omslaat. Hoewel Constantijn Huygens in 1660 nog dichtte: “Erasmus zaliger,
siet zijn versufd gelaet; Hij staet en mijmert en vergeet sijn blad te keeren.”
Met de naam Erasmus is iets geks aan
de hand. Afkomstig van het Griekse ‘erasmios’, wat ‘beminnelijk, aanvallig’
betekent, naamgever van een bisschop, martelaar en heilige uit de vierde eeuw
na Christus, en als zodanig noodhelper en patroon van de zeelieden, werd de
ongeëchte zoon van een Goudse chirurgijndochter en een priester in Rotterdam
Erasmus gedoopt. Later voegde hij daar zelf Desiderius aan toe. Pas op zijn
veertigste, als hij in Parijs woont en zijn roem toeneemt, gebruikt hij voor
het eerst de volle naam Desiderius Erasmus Roterodamus.
Er zijn verspreid over het land 117
mensen die Erasmus als familienaam dragen, waarvan 11 in Rotterdam. Als
voornaam, als jongensnaam, was Erasmus in zijn tijd wellicht populair, op z’n
minst gebruikelijk. Zelfs in mijn eigen stamboom, die voornamelijk vrucht heeft
gedragen door tal van Lenen, Wimmen, Corren en Arenden, komt een keer een
Erasmus voor.
Tegenwoordig geeft de databank van het Meertens Instituut aan dat de
populariteit van de voornaam Erasmus 0, 0009 procent is. Volgens een meting van
2010 komen er in Nederland acht personen voor die Erasmus heten, en die wonen
niet in Rotterdam, maar alle acht in Amsterdam.
En toch klinkt de naam Erasmus in
Rotterdam dagelijks ontelbare keren. Hoe vaak zal de telefoon niet worden
opgenomen met “U spreekt met Erasmus”, Erasmus Dit of Erasmus Dat. Bij het
Erasmus Medisch Centrum en zijn vele afdelingen, bij het Erasmiaans Gymnasium,
bij een van de vele ondernemingen die naar hem zijn genoemd en met zijn naam
goede sier maken, zoals daar o.a. zijn: Erasmus Trading Rotterdam, Erasmus
Advocatenkantoor, Erasmus Rijschool, Erasmus Koeriers, Erasmus Taxibedrijf,
Erasmus Dental Clinic, Erasmus Warehousing etc. etc. Ik telde in het
telefoonboek ruim dertig afzonderlijke bedrijven die zijn naam dragen.
Daarnaast hebben we natuurlijk nog de Erasmusstraat in het Oude Noorden
(overigens een klein straatje voor zo’n grote man) en de Erasmusbrug.
De geschiedenis van zijn standbeeld
is een verhaal apart. Daar hebben we nu geen tijd voor. Maar we kunnen zeggen
dat met het mangaanbronzen beeld van Hendrick de Keyser, dat in 1622 op de Grot
Markt werd geplaatst, het eerste monument voor de grote humanist en filosoof
werd opgericht. In de Laurenskerk is nog de grafsteen te zien waaronder de
bronsgieter van het beeld, Jan Cornelisz. Ouderogge, begraven heeft gelegen.
Het tweede monument is de Erasmus Bibliotheek die onder klimatologische
condities in de Gemeentebibliotheek wordt bewaard. Het ziet er naar uit dat die
nu eindelijk voor het publiek toegankelijk wordt gemaakt.
Het is met de filosofen die de naam van Rotterdam over de wereld hebben
verspreid enigszins vreemd gesteld. Erasmus, de filosoof van de Renaissance,
schreef in het Latijn, per saldo zijn er niet veel mensen die dat kunnen lezen.
Pierre Bayle, de voorbereider van de Verlichting, schreef in het Frans en is
tot nu toe mondjesmaat in het Nederlands vertaald
Huizinga stelde in zijn voortreffelijke biografie van Erasmus al de
vraag of Erasmus en de zijnen als wegwijzers der beschaving niet op een
dwaalweg waren beland. Was het de echte werkelijkheid die zij volgden? Was hun
hoogmoedige latiniteit niet een noodlottige vergissing?
De brievenboeken geven deels het antwoord. Hij schreef in het Latijn,
de lingua franca van het beschaafde Europa, anders was hij nooit zo beroemd
geworden. Maar in de vertaalde brieven zien we toch een Hollander optreden, en
als het niet zo chauvinistisch klonk, zou ik zeggen, een Rotterdammer, alsof de
asem van Rotte in de buurt van zijn geboortehuis hem had ingeblazen dat je wel
geleerd kon doen en met de groten der aarde kon verkeren, maar dat je de
goegemeente toch zo nu en dan eens flink de waarheid moest zeggen.
Het derde grote monument dat zijn dankbare geboortestad nu bezig is
voor hem op te richten, is zonder twijfel de uitgave van zijn brieven. Dankzij
de inspanning van de Stichting ter bevordering van de volledige uitgave van de
correspondentie van Desiderius Erasmus Roterodamus, het voortreffelijke werk
van de vertalers en de redactieraad en niet in de laatste plaats dankzij Willem
A. Donker, reeds bekroond met de ongedragen Erasmusspeld, leren we de echte
Erasmus en zijn tijd kennen, de eerste President van de Republiek der Letteren.
Dankzij het uitgevershuis Donker zal het Licht van de zon die hier
oprees nog lang bij ons blijven.
lezing bij het verschijnen van deel 10 van de
correspondentie van Desiderius Erasmus, Brieven 1356-1534, een uitgave van AD.
Donker, Rotterdam, 2012