10 april 2006
De weg naar Machelen
Kristien Warmenhoven, Hans Sleutelaar, Rien Vroegindeweij, Gerard Reve. Galerie Bébert, Rotterdam, 1986
Drie keer heb ik Gerard Reve ontmoet en meegemaakt. De eerste keer in 1986 tijdens de opening van een expositie bij de galerie Bébert van Pablo en Pandora van Dijk- Tabatabai Asbaghi aan de Schermlaan in Rotterdam. Joop Schafthuizen, die ik al veel langer kende, stelde me aan hem voor: “Gerard, hij heeft dat boek geschreven, Rotterdam voor beginners, je weet wel, dat ik je laatst gegeven heb.”
“O ja, een prachtboek, meneer,” zei Gerard, terwijl het gezelschap om ons heen zich verwijderde, want het gaf geloof ik geen pas je ongevraagd met de Grote Volksschrijver te bemoeien. Ik kreeg niet de indruk dat hij mijn boek gelezen had, maar het was een mooie inleiding tot een gesprek. Of beter, het begin van een monoloog die zo’n drie kwartier duurde. Ik hoefde zelf niets te zeggen. Sterker nog, ik begreep al gauw dat het niet de bedoeling was dat je iets meer zei dan ja en nee ter bevestiging van hetgeen hij te berde bracht. Af en toe lachte hij zijn niet meer zo goede gebit bloot en keek me aan met een blik die zei dat ik al die onzin niet moest geloven. Wat was die man geestig.
Tien of elf jaar later kwam ik hem weer tegen op een feestje van Bram Peper, die zijn vijftienjarig jubileum als burgemeester vierde. Reve had een lang verhaal voorgelezen en na afloop van het feestprogramma stond hij wat verloren tussen de gasten. Ik geloof niet dat hij nog wist wie ik was. Maar we raakten in gesprek. Uitgebreid gaf hij blijk van zijn bewondering voor het interieur van het Stadhuis, de marmeren pilaren, de gepolitoerde lambriseringen, de beeldhouwwerken en de decoraties, het geheel, betoogde hij, moest van Griekse of Romeinse, op z'n minst van Middeleeuwse oorsprong zijn. Toen ik opmerkte dat het Stadhuis in 1920 was gebouwd, betrok zijn gezicht, alsof ik een droom had verstoord.
Gerard Reve was een innemend mens, in beide betekenissen van het woord. Hij was hartelijk, op zijn voorwaarden. Ruzie lag altijd op de loer. Daar heeft hij vaak genoeg over geschreven. Een vriend in het ene boek of brief kon een vuile rat in het volgende zijn. Natuurlijk was ook ik een bewonderaar en een liefhebber. Om Reve kon je lange tijd niet heen. Hij is de enige Nederlandse schrijver die met één strekkende meter in mijn boekenkast staat.
Over zijn werk wordt dezer dagen van alles, zin en onzin, gezegd en beweerd. Dat er in De avonden geen erotiek voorkomt, zoals Herrie Mulles opmerkte, is hetzelfde als beweren dat er op het Leidseplein na sluitingstijd geen cafés zijn. Natuurlijk was Gerard Reve geen volksschrijver (‘schrijver van lectuur voor het volk’, van Dale), maar hij heeft als geen ander met grote ernst en onnavolgbare humor de diepste lagen van ons volkskarakter zichtbaar gemaakt. En dat geeft geen verheffende aanblik.
Toen ik in 2003 een verhaal schreef over Dolf Henkes, de Rotterdamse schilder en tekenaar, van wie in dat jaar de honderdste geboortedag met een tentoonstelling en een boek werd herdacht, had ik in hun huis in Machelen aan de Leie een lang gesprek met Joop Schafthuizen, die een vriend, kenner en verzamelaar van Henkes was.
De macadam van Gent naar Machelen voerde langs het lelijkste wat België te bieden heeft. Een kale, ongemarkeerde driebaansweg waarlangs huizen stonden die met hun neergelaten rolluiken onbewoond leken. ’s Nachts moest het er een dolle boel zijn, want om de zoveel huizen was er een pand waarop in neon ‘Chez Jeanneke’ of ‘Eldorado’ was geschreven.
Tijdens het gesprek zat Gerard op de bank en vroeg telkens aan Joop hoe vaak hij al dood geweest was. “Ja, je moet weten, ik ben al vijf keer dood geweest en ik heb één keer zelfmoord gepleegd. Joop, hoe oud ben ik nu?”
Joop kreeg er een kunstkop van. Toen hij even weg was om boterhammen te maken, boog Gerard zich naar mij toe en zei: “Zie je die huizen daar achter, daar wonen vrouwen van voor de oorlog. Jaha, en die vrouwen doen het met elkaar, maar ik weet niet hoe of wat, want ze hebben daar (hij wees op zijn kruis) niets zitten om het mee te doen, weet je wel. Joop, hoe oud ben ik nu?”
Het was toen al duidelijk dat de ondergang van de familie Reve zijn laatste fase was ingegaan. Joop Schafthuizen verzorgde hem, als de zuster Immaculata uit het gedicht Roeping, tot zijn laatste uur. Zijn naam is gelukkig niet onvermeld gebleven.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten