27 juli 2005

Voorpost der beschaving


De Rotterdamse Bijenkorf van W.M. Dudok

Toen in 1957 de nieuwe vestiging van de Bijenkorf aan de Coolsingel in Rotterdam werd geopend, stond driehonderd meter verderop, aan het Van Hogendorpplein, de oude Bijenkorf klaar om te worden gesloopt. Dit gebouw, ontworpen door W.M. Dudok, was amper tien jaar oud toen het bij het bombardement van 14 mei 1940 flink werd getroffen, het gedeelte dat gespaard bleef had men opgekalefaterd en weer in gebruik genomen.
De Bijenkorf van Dudok werd alom geprezen als een van de mooiste gebouwen van de stad, een bouwwerk waarin ‘de levende, trillende gespannenheid van onzen nerveuzen tijd is gestold tot een broos-fijn, maar glashelder evenwicht dat tegenover het brute havengeweld zich handhaaft met de fijne, maar onwrikbare stelligheid van zijn geestelijke superioriteit’. Men vroeg zich af waarom het niet in zijn geheel werd hersteld. Maar helaas, het paste niet in het Basisplan Herbouw Binnenstad van ingenieur Van Traa. Dit plan behelsde naar Amerikaans voorbeeld de vorming van een binnenstad (city) als business center. Het verkeer kreeg er onbeperkt toegang door middel van ruime autowegen waarlangs de kantoren en bedrijven verrezen. Want er moest gewerrukt worden, wonen was minder belangrijk. Zo is de Coolsingel vermoedelijk de enige hoofdstraat van een stad ter wereld waar niemand woont.
De stedenbouwkundigen ontwierpen niet alleen een nieuwe stad naar het evangelie van Le Corbusier, waarin de functionaliteit de vorm bepaalde, ze sleutelden ook aan de vorming van de nieuwe mens. Ze hadden de pretentie ver in de toekomst te kunnen kijken. Het bleek al gauw dat ze in het koffiedik van hun opdrachtgevers hadden zitten turen. De stad kreeg het aanzien van een werkplek. Gezellig was anders.
Maar om het voor de oude en de nieuwe Rotterdammers niet helemaal onleefbaar te maken werd het idee van het Venster op de rivier nagestreefd, wat inhield dat de binnenstad zicht hield op de Nieuwe Maas en een open verbinding had met de zogenaamde groene wig en de woonwijken. En precies voor dat venster stond de oude Bijenkorf van Dudok.
In de nog goeddeels lege binnenstad was de nieuwe Bijenkorf van de architecten Breuer en Elzas meer dan een grote winkel, bijna een cultuurpaleis, ‘een voorpost der beschaving’, zoals Jules Deelder schreef. Tijdens de bouw, die drie jaar duurde, hadden de Rotterdammers nieuwsgierig door gaten in de schutting rondom de bouwput staan koekeloeren om te zien wat daar uit tevoorschijn zou komen. Overal in de binnenstad stonden schuttingen met gaten waar doorheen de permanente peepshow van de wederopbouw veel bekijks trok.
Uit deze put verrees een vrijwel gesloten doos van vier verdiepingen, bekleed met gevelplaten van travertijn. Spleetvormige vensters waren aangebracht om stoffen en soortgelijke koopwaar bij daglicht te kunnen beoordelen.
In die tijd had de directie van de Bijenkorf een gelukkige hand bij het kiezen van moderne kunst: zij had Rotterdam al zijn Zadkine geschonken, voor de nieuwe vestiging verrees een enorme sculptuur van Naum Gabo, terwijl in de vensterbank van de lunchroom een plastiek van Henry Moore werd geplaatst. Schrijvers kwamen naar Rotterdam om in de Bijenkorf uit hun werk voor te lezen. In ‘Vreemde verschijnselen’ vertelt Bob den Uyl over een lezing van W.F. Hermans, waarbij hij vooral onder de indruk was van de aanwezigheid van Willem Elsschot, die op de eerste rij zat. “Hij zag er wat slaperig uit; ik kreeg de indruk dat hij liever even de ogen had gesloten voor een verkwikkend slaapje, maar dit uit beleefdheid jegens Hermans naliet.”
Het publiek vergaapte zich aan de lumineuze etalages die door jonge, spraakmakende kunstenaars en leerlingen van de Academie van Beeldende Kunsten waren ingericht. Vaak liep ik er langs in de hoop het ‘academiemeisje’ aan het werk te zien dat van mijn stille verliefdheid nooit heeft geweten. In december 1970 was ik er als uitzendkracht chauffeur en vervoerde bevroren kalkoenen en fazanten van de vriesvemen in de haven naar de Coolsingel en vandaar naar de klanten. Tussen de ritten door was het mijn taak grote blikken olijven open te draaien en in roestvrij stalen bakken te storten, zodat ze onder een geraffineerde verlichting ‘los’ en duurder dan in blik konden worden verkocht.
De Bijenkorf was toen al lang niet meer een voorpost der beschaving, maar een van de vele warenhuizen in een stad waarvan de vorm het langzamerhand ging winnen van de functionaliteit.

NRC Handelsblad (Achterpagina) 4-7-2005 © Rien Vroegindeweij