24 april 2005

Congo Blues


Op dinsdag 16 juli 2002 verschijnen de moeder, de pleegouders en de voogd van het zevenjarige meisje Ngudi (die in werkelijkheid anders heet) voor de kinderechter van de rechtbank in Rotterdam. De Poolse mevrouw Zora Mickiewicz uit Apeldoorn zal op kosten van justitie voor 90 gulden per uur de woorden van de rechter voor de moeder in het Lingala vertalen.
“Aan de orde is het pleegkind," opent de kinderrechter de zitting en komt na de notatie van de aanwezigen ter zake: “Er was vanuit Pleegzorg in augustus 1998 eerst sprake van crisisopvang, toen profielplaatsing, perspectief biedend. Is dit kind gehecht? Deze vraag ligt voor ons.”
Hechten is het sleutelwoord in deze zaak. “Het gaat om structuur. En hechten. Het gaat vooral om hechten volgens alle deskundigen om ons heen,” schrijft Henk Weltevreden in zijn onlangs verschenen boek Congo Blues. Het is het verslag van zijn rondgang langs de personen en instanties die zich met zijn pleegkind bemoeien dat nu zeven jaar onder de hoede van hem en zijn vrouw is. Een treurige melodie van vaktermen en afkortingen, op een schema van regels en reglementen, voorschriften en ontheffingen, beslissingen en handtekeningen.
“Onze lijst van begeleiders wordt steeds onoverzichtelijker. Een asieladvocaat, een advocaat voor de Onder Toezicht Stelling (OTS), vier gezinsvoogden van de stichting Nidos en vier begeleiders van Pleegzorg binnen vier jaar, ook een teamleider van de Therapeutische Gezins Verpleging (TGV), een psychologe en een kinder- en jeugdpsychiater. En niet te vergeten, de ‘hechtingsspecialisten’. Ze staan allemaal in de documenten die de rechter voor zich heeft. Het onderzoek van het Psychologisch Adviescentrum Rotterdam (PAR) en de verslagen van Medisch Orthopedagogisch Instituut (MPI), het Medisch Kinder Dagverblijf (MKD) De kleine Plantage met de veertien juffen in twee jaar. Daar heeft Ngudi leren hechten.”
Iedereen heeft zijn werk, merkt Weltevreden droogjes op. Na lezing van Congo Blues krijg je de indruk dat wanneer morgen alle vluchtelingen het land uit zouden zijn er overmorgen heel wat hulpverleners op straat komen te staan.
In 1997 besluiten Henk en Anna Weltevreden de zorg op zich te nemen van Ngudi die in het Asiel Zoekers Centrum (AZC) Musselkanaal, gemeente Stadskanaal, is geboren en sinds enige tijd in kindertehuis Kleinwoud aan de Heemraadsingel in Rotterdam verblijft. Haar vader is in Zaïre, de tegenwoordige Democratische Republiek Congo vermoord, haar moeder vluchtte met een kind en zwanger van Ngudi naar Nederland.
Inmiddels is de procedure voor een verblijfsvergunning tot drie keer toe afgewezen. Van de moeder van Ngudi is sindsdien niets meer vernomen. Zij staat Met Onbekende Bestemming (MOB) geregistreerd. Voor Ngudi is uiteindelijk een voorlopige verblijfsvergunning verkregen, die elk jaar moet worden verlengd. Wat de gemoedsrust voor kind en pleegouders er niet groter op maakt.
Registratienummer 0006424 staat niet op zichzelf. Er zijn tientallen pleegouders van Alleenstaande Minderjarige Asielzoekers (Ama’s) die de klappen van de bureaucratische molen hebben te verduren. Wat deze zaak bijzonder maakt is dat Weltevreden in staat is geweest om het verhaal inzichtelijk te maken. Als in elke blues worden de tonen van neerslachtigheid afgewisseld met die van hoop en verwachting. In korte schetsen lezen we over de ontwikkeling van Ngudi, van peuter tot schoolkind, haar momenten van inzinking en vreugde.
Henk Weltevreden is schrijver en programmamaker voor de VPRO- en RVU-radio. Vorig jaar reisde hij naar Kinshasa om te zien waar zijn pleegdochter terecht zou komen als ze alsnog zou worden uitgewezen. Volgens de Nederlandse regering is democratisch Congo ‘een veilig land’. In werkelijkheid is het een land van corruptie en oorlogsgeweld. De documentaire die hij over deze reis maakte werd door de RVU uitgezonden en wordt op donderdag 28 april door de VPRO radio herhaald.
Het valt niet te verwachten dat Hare Majesteit de Koningin op haar 25 jarig regeringsjubileum tegemoet zal komen aan het sympathieke maar ietwat horige verzoek van “Een Royaal Gebaar” om de schrijnende gevallen van uitgeprocedeerde vluchtelingen alsnog een verblijfsvergunning te geven. Royale gebaren worden slechts voor leden van de eigen koninklijke familie gemaakt. Voor Ngudi, ‘een vergeten Máxima’, zou het gebaar van een burger die een definitieve handtekening zet voldoende zijn.

NRC Handelsblad Achterpagina 22-4-2005 © Rien Vroegindeweij

8 april 2005

Boze brief


Een vriendin stuurde me het boek “Ik heb er slechts één nul af gedaan – Brieven van en aan Geert Lubberhuizen”. Ze had het dubbel en ze dacht dat ik er wel in geïnteresseerd was omdat er een brief in stond van Jules aan Geert – over mij.
Op 28 augustus 1971 sprak mijn vriend Jules Deelder in een gloedvolle brief er zijn niet geringe verbazing over uit dat De Bezige Bij ‘na een zwijgen van 83 jaar’ de dichtbundel die ik ter publicatie had aangeboden, had teruggestuurd. “Mijn felicitaties! Welk een inzicht is hier tentoongespreid. Werkelijk indrukwekkend! Je begrijpt natuurlijk wel, dat ik gelijk genezen ben van het aanbevelen van nieuw talent. Ik vind het zo verschrikkelijk krankzinnig onbegrijpelijk en stom, dat ik er verder geen woorden aan vuil zal maken. Zijn jullie dan waarlijk blind? Die bundel is gewoon goed en had niet mogen worden teruggestuurd! Daar ga ik desnoods voor tegen de muur!”
Je hebt een vriend of je hebt geen vriend. Ik kan er nu nog verlegen van worden. Het is een van de weinige brieven in het boek die langer is dan een half A4 en niet over geld gaat. Drie weken later schreef Lubberhuizen: “Beste Jules, Ik ben je nog een antwoord schuldig op je laatste mooie boze brief.”
Inderdaad, een mooie brief, al zeg ik het zelf. De boosheid van Deelder richtte zich op de gehele uitgeverij (“Waarom krijg ik godverdomme nooit wat te drinken, als ik kom?” ), op Oscar ‘Bibber’ (Timmer) en andere redacteuren in het bijzonder: “Waarom worden jullie nou niet eens een keer wakker daar in dat mausoleum, dat nog immer wil doorgaan voor de hoofdstad van Nederland. Dikke lul! Jullie weigeren stelselmatig alles wat hier vandaan komt. Omdat het vreemd is. Niet bekend in de door drank aangetaste oren klinkt. Nu, welterusten hoor.”
Die bundel is er overigens wel gekomen, zij het een jaar later. ‘Een vliegtuig van beton’ verscheen als laatste nummer (27) in de zogenaamde cijferreeks. Het was tevens het einde van mijn carrière als De Bezige Bij auteur. Een paar jaar later heb ik nog een contract getekend voor de uitgave van mijn vertaling van Une saison en enfer van Arthur Rimbaud waar ook de handtekening van Lubberhuizen onder stond. Ik heb toen nog in een Spiegeltent op de Schouwburgplein in Rotterdam een uur zitten zwijgen met Remco Campert, die redacteur poëzie was.
Maar de uitvoering liet zo lang op zich wachten dat een andere vertaler en een andere uitgever er met de buit vandoor gingen en ik via een advocaat van de Vereniging van Letterkundigen de gederfde royalty’s moest binnenhalen. Onderhandelingen om het verzameld werk van de in 1977 overleden Riekus Waskowsky, wiens werk bij De Bezige Bij was verschenen, te doen uitgeven liepen eveneens zodanige vertraging op dat het tenslotte bij Bert Bakker terechtkwam.
Halverwege de jaren zeventig was De Bezige Bij niet meer de vooraanstaande en progressieve uitgeverij van weleer. Inleider en samensteller Hans Renders schrijft weliswaar dat Lubberhuizen ‘de experimentele Vijftigers in één aanbieding met de populaire schrijfster Willy Corsari bracht, maar de Vijftigers kwamen pas bij De Bezige Bij terecht nadat ze met hun experimenten bij andere uitgevers waren gedebuteerd.
Ik heb Lubberhuizen een paar keer ontmoet en ik kan niet anders zeggen dat het een aardige man was. Maar zijn hart lag bij de generatie oudere schrijvers, die De Bezige Bij groot hebben gemaakt. Elke uitgever is zo genereus als de verkoopcijfers van zijn auteurs. Dat blijkt ook wel uit de brieven. Behalve verzoeken om geld hadden de schrijvers en dichters van De Bezige Bij hun beste, lieve of waarde Geert, die eigenlijk Geertjan heette, weinig te melden.

2 april 2005

Overvloed en onbehagen


Het zou een flauwe Hollandse grap kunnen zijn, maar het is bittere ernst, op vrijdag 1 april begint de maand van de filosofie. Van Amsterdam tot Zevenaar zullen een maand lang de diepere lagen van ons bewustzijn worden aangeboord, de dwaasheid van onze handel en wandel aan de kaak worden gesteld, de zin van ons zijn en niet-zijn worden belicht.
‘Filosofie voor de zwijnen’ in Middelburg, ‘Het eeuwige tekort’ in Zwolle, ‘Macht en onmacht in Megen’, het zijn slechts enkele manifestaties die onder het centrale thema Overvloed en Onbehagen worden georganiseerd. Voor wie het gehele wijsgerige landschap wil overzien is er een filosofische busreis door Nederland, georganiseerd door het Filosofisch Bureau Ataraxia.
Het lijkt alsof er niets aan het toeval is overgelaten. Filosofisch beredeneerd bestaat toeval geloof ik niet eens. Maar het was wel toevallig dat ik in het kleine antiquariaat van Maliangkay in Delfshaven voor een schappelijke prijs en in goede staat verkerend het boek Overvloed en Onbehagen van Simon Schama aanschafte en nog diezelfde dag Leo van de Wetering, chef Filosofie van boekhandel Donner aan de Lijnbaan in Rotterdam tegenkwam, die mij vertelde dat de opening van de maand van de filosofie in de kelder van het grote boekenpaleis zou plaatsvinden en of ik dan iets wilde zeggen over Overvloed en Onbehagen in Rotterdam.
Rotterdam, stad waarnaar Erasmus zich wilde noemen, waar Pierre Bayle zijn Dictionaire historique et critique schreef en zijn Republiek der Letteren uitgaf en John Locke zijn Essay concerning Human Understanding voltooide. Maar Overvloed en Onbehagen in Rotterdam, dat wordt als ik het goed heb in filosofische termen een tautologie genoemd, in de volksmond een schot voor open doel. Je hoeft geen filosofie te hebben gestudeerd om te constateren dat er in deze stad veel onbehagen is. Je zou zelfs kunnen zeggen dat de putlucht van onbehagen in het huidige tijdsgewricht zich van hieruit over het land heeft verspreid. Maar is er ook overvloed?
Tot voor kort was er in mijn buurt een huis met een grote koperen naamplaat aan de gevel waarin met sierlijke letters “The horn of plenty” stond gegraveerd. Ik kwam er vaak langs en vroeg me dan af wat er achter die deur zat. Misschien was het een liefdadigheidsinstelling of de naam van een reclamebureau, want die doen veel in plenty, in overvloed, misschien was het een sekte waarvan je lid kon worden en dat je dan door die deur toegang had tot een Luilekkerland waar de hoorn des overvloeds van de armlastige havenstad verborgen lag.
Is overvloed en onbehagen eigenlijk niet meer een theologisch dan een filosofisch thema? Ik bedoel, kan je niet net zo goed over het weer filosoferen? In de bijbel is vaak sprake van overvloed, terwijl het onbehagen zich vertaalt in de oudtestamentische toorn des overvloeds. In het Hooglied zien we een boomgaard vol granaatappels met een overvloed aan vruchten, maar meestal wordt het gebruikt in profetische of goddelijke vermaningen en waarschuwingen, als voorbode van onheil. Het bekendst is natuurlijk de droom van de farao over de zeven jaren van overvloed, gevolgd door de zeven jaren van hongersnood.
In Rotterdam verschilt het consumptiepatroon niet of nauwelijks van elke andere westerse stad van gelijke omvang. Er is hooguit een overvloed aan gefrituurde aardappelen. Althans, stelt u zich de vreemdeling voor die op weg naar een filosofendebat bij Donner volkomen onvoorbereid het Binnenwegplein betreedt en daar een weldoorvoede menigte ontwaart die collectief gefrituurde aardappelen zit, staat of loopt te eten, alsof de farao zojuist zijn droom van de zeven magere jaren heeft verteld. Jeroen Bosch zou er een dankbaar onderwerp aan hebben gehad.
Er wordt in Rotterdam door zeer weinigen zeer veel geld verdiend, maar dat zie je niet terug in de stad. Bij overvloed denk je toch aan iets meer dan een volle Koopgoot. Overvloed moet iets weldadigs hebben, iets moois, iets positiefs, zoals in de Griekse mythologie, waar de hoorn van de geit Amalthea, die de jeugdige Zeus op zijn geboorte-eiland Kreta zoogde, het symbool was van rijkdom en vruchtbaarheid. Maar de rijkdom van Rotterdam woont ergens anders. Onbehagen daarentegen is er meer dan genoeg, dat is er bij wijze van spreken in overvloed.

Achterpagina NRC Handelsblad 1-3-2005 © Rien Vroegindeweij