19 december 2004

Hofhouding


Prins Bernhard en Prinses Juliana in 1941. Foto: Maria Austria Instituut/HH
De dood van prins Bernhard gaf een laatste glimp te zien van het oude Koninkrijk der Nederlanden dat met zijn bijzetting in de koninklijke grafkelder in Delft voorgoed achter de blanke top der duinen is verdwenen. Ik bedoel het koninkrijk van mijn kindertijd, van koninginnedag, zingen voor het bordes van het gemeentehuis en na afloop de sinaasappel, het appeltje van Oranje, dat als een exotische vrucht onderin de zak snoepgoed die elke kind kreeg lag te schitteren.
Het is het land van de straffende of naar gelang het kerkgenootschap de goedertieren God die nog niet in een titanenstrijd met Allah was verwikkeld, het Nederland van het adellijke Oranje waarin inmiddels zoveel burgerbloed is getransfuseerd dat het van kleur is verschoten. Een natie ook die meer militaire veteranen telt dan je op grond van zijn krijgshaftig verleden zou vermoeden.
Kort na zijn dood was het land in twee groepen verdeeld, zij die gebeld waren en zij die niet gebeld waren. De prins bleek er een telefonische hofhouding op na te hebben gehouden waarvan zowel veteranen en verzetsstrijders uit de Tweede Wereldoorlog deel uitmaakten als journalisten, schrijvers en columnisten die ‘goed’ waren in de Koude Oorlog en zelfs leden van het Republikeins Genootschap. Ze werden op afroep voor een goed gesprek op Soestdijk ontboden, afvalligen waren bereid zich door de telefoon de huid vol te laten schelden.
Zij die niet gebeld waren, wisten van de prins vaak meer kwaad dan zij die wel gebeld waren. Maar de gebelden waren weer in twee kampen verdeeld waren: zij die daar niets over wilden zeggen en zij die daar iets over wilden zeggen. Jeroen Krabbé wilde er bij de zoute pinda’s van Barend en van Dorp eigenlijk niets over zeggen, maar kon toch niet nalaten te vertellen dat de prins hem in vertrouwen had gebeld en gezegd dat hij wakker had gelegen omdat Soldaat van Oranje in de gelijknamige film door een granaat om het leven was gekomen. Jeroen kwam het kwijl bijna over de lippen en vertelde er zo lustig op los dat Harry Mulisch er jaloers van ging kijken.
De prins, zei Harry, was toch in de eerste plaats een Duitser, een buitenlander, net als hijzelf een tweede generatie allochtoon en al helemaal geen Nederlander, nou ja, niet zo’n calvinistische uh, noem maar op…
Duizenden al dan niet calvinistische Nederlanders schuifelden langs de prinselijke baar in paleis Noordeinde en tekenden het condoleanceregister van de man die alles heeft gedaan wat Calvijn verboden heeft. Behalve de twee buitenechtelijke dochters blijkt de prins meer zonen te hebben dan de twee die Kikkert niet kan vinden. De journalisten die werden ontboden om het selectieve geheugen van Zijne Koninklijke Hoogheid voor een postume publicatie te boek te stellen, koesterden zich in een vader zoon relatie.
Zelfs de dag na de bijzetting stonden nog duizenden rouwenden twee tot drie uur in de vrieskou te kleumen om de bloemen in de Nieuwe Kerk van Delft te bewonderen. Iets van wat die mensen bezielde begreep ik de volgende dag van een vriendin. Ze had de hele uitzending op de televisie gezien, ze had het prachtig en ontroerend gevonden, vooral de woorden van de dominee, zo mooi gesproken. Het idee dat de ziel van de prins in de heerlijkheid van het hiernamaals was opgenomen had haar wel aangesproken. Zelf was ze niet christelijk, ze geloofde wel dat er iets was maar ze kon zich ook weer niet voorstellen waar al die zielen dan verbleven. Ze had aan haar man gedacht, die vier jaar geleden was overleden. En toen waren de tranen gekomen.
Het is niet langer vol te houden dat in het Koninkrijk der Nederlanden een nuchter volk woont. Koninginnen, prinsen, politici, volkszangers en kunstenaars krijgen de rouw die hen op grond van hun roem toekomt. Over de doden niets dan goeds heeft nog nooit zo luid in het land geklonken.

Achterpagina NRC Handelsblad 17-12 2004 © Rien Vroegindeweij

11 december 2004

Laatste Floorshow

In 1990 verscheen de bloemlezing “Rotterdam gehakt uit marmer – Poëzie uit Rotterdam 1940-1990” die ik voor uitgeverij Ad. Donker had samengesteld en ingeleid. Het was het jaar dat Rotterdam 650 jaar bestond. Er zouden allerlei festiviteiten worden georganiseerd, gemeentelijke delegaties waren over de wereld uitgezonden om ideeën op te doen, want die waren in Rotterdam zelf kennelijk niet te vinden.
Maar helaas, het feestjaar werd een fiasco, kermis in de regen, een bal masqué van Zwarte Pieten. Veel attracties en feestelijkheden gingen niet door of werden zo slecht bezocht dat de enige opwinding die ze teweegbrachten door de schuldeisers werd veroorzaakt.
Wat ik me van dat feestjaar nog herinner is dat ik door de Floorshow werd uitgenodigd om over mijn bloemlezing te komen praten. Kort daarna werd ik gevraagd tot de redactie toe te treden. Het tijdstip kon niet beter, want ik was er aan toe, aan gezelschap, discussie, zin en onzin. Leuk stel mensen, allemaal verschillend, maar met één doel: maandelijks een Floorshow maken. Ik heb de tijdslijn niet helemaal in het vizier, maar op een gegeven moment was ik zelfs voorzitter van de redactie. Een functie die me vaak op het randje van de wanhoop heeft gebracht.
Want elke redactievergadering begon als een kleine Poolse landdag. Het is zes uur, de redactieleden verzamelen zich rond een uitgebreide tafel in café Floor of in de kantine van de Schouwburg. Nadat het eerste drankje is bezorgd en het eten is besteld, vertelt Fred een boeiend voorval uit zijn carrière als acteur en theaterdirecteur en laat Maria weten welke beroemdheden zij die dag aan de telefoon of in de winkel heeft gehad. Iedereen heeft wat te vertellen, nieuwtjes worden uitgewisseld, relaties besproken, iemand vertelt een schuine mop, een sterk verhaal. Als de egootjes zijn geschud en opgemaakt, tikt de voorzitter met een mes tegen een glas om de redactie tot stilte te manen, zodat de vergadering beginnen.
Veel gelachen, veel ergernis ook, over de onderlinge rivaliteit, het onbegrip, het niet willen luisteren, de evaluatie waarin op fouten en tekortkomingen werd gewezen die welbeschouwd en nader bekeken toch meestal bij de gasten moesten worden gezocht.
Fred en Maria hebben altijd de spil gevormd waarom alles draaide, zij waren het gezicht, zeg maar de vader en moeder van de Floorshowfamilie. De samenstelling van de redactie is in de loop der jaren veranderd. Zowel de Schouwburg als café Floor kreeg een nieuwe directie. De Tunes brachten een andere, vrolijker sfeer in de show. Het publiek liet het niet af weten.
De roep om vernieuwing en verjonging heeft binnen de redactie al die jaren geklonken. Een gezelschap dat zichzelf te oud vindt worden, vraagt om een facelift. Als anderen het gaan zeggen, ben je geneigd de hulp van Connie van Breukhoven in te roepen. Maar dat staat het budget niet toe.
Mijn idee was: we gaan door tot in het bejaardenhuis. De directie van de Schouwburg besliste anders, overigens zonder al te veel tegenspraak van de redactie. Als niet de show maar de onderlinge verhoudingen, de binnen- en buiten redactionele relaties een terugkerend punt op de agenda worden, als privé-zaken worden meegewogen in het gemeenschappelijk doel en als die telkens te zwaar worden bevonden, dan is het tijd om te stoppen. Dat punt is nu, wat ons betreft, aangebroken.

21 november 2004

In gesprek

In de canon van de vaderlandse geschiedenis, die onlangs in NRC Handelsblad werd gepubliceerd, staat dat de moord op Pim Fortuyn de eerste politieke moord was sinds de afslachting in 1672 van de gebroeders de Witt door het Haagse gepeupel.
Twee politieke moorden in nog geen vierhonderd jaar, dan mag je als land gerust tot een hoogstaande beschaving worden gerekend. Wat helaas niet wil zeggen dat er tussen 1672 en 2002 niet heel wat is afgeslacht en gemoord. En trouwens, lang daarvoor vloeide er ook al flink wat bloed door het oneindig laagland.
In de Gemeentebibliotheek van mijn woonplaats staan bijvoorbeeld vijf delen van de Documenta Anabaptistica Neerlandia. Dat zijn de zogenaamde Martelaarsboeken van de Wederdopers. Als u echt in de war wilt raken, moet u eens lezen hoe zij in de zestiende eeuw werden onthoofd, verbrand, verdronken of, om het dichter bij huis te houden, in hun eigen deurpost werden opgehangen. En Jan van Schaffelaar sprong ook niet voor de lol van die toren in Barneveld.
Maar dat waren geen politieke moorden, maar doodvonnissen die werden voltrokken in naam van het heersende gezag. Om de boel bij elkaar te houden, zal ik maar zeggen.
Als ik de twee hoogleraren geschiedenis die de canon hebben samengesteld, goed heb begrepen, is een politieke moord een moord van een burger op een politiek figuur. Dus de moord op de gebroeders De Witt was eigenlijk geen politieke moord, want het gevolg van een gezagskwestie tussen de Regenten en de familie van Oranje. Zoals de aanslag op Willem de Zwijger in opdracht van de koning van Spanje werd gepleegd. Zoals prins Maurits er niet tegen was dat het geleerde hoofd van de romp van zijn leermeester Johan van Oldenbarnevelt werd gescheiden.
Kruistochten, godsdiensttwisten, de kolonisaties van Oost- Indië, Suriname, de Antillen, de slavenhandel, de Atjeh-oorlog, het woord Apartheid, de eerste en de tweede politionele actie, Szebrenica, en zo voort en zo verder, ze hebben veel bloed door het vergiet van de vaderlandse geschiedenis doen stromen.
Je vraagt je wel eens af: Hoe kan dit in dit land? Het kan overal elders, maar in dit land kan dit eigenlijk niet. Balkenende zei het zelf: "Dit kan niet in dit land." Capelle in de bocht. Hulpwerkwoorden worden wel vaker naar de omstandigheden aangepast. Maar of het nu kan of niet, ondertussen gebeurt het allemaal.
Ondertussen gaat ook de gewone misdaad gewoon door. Een paar weken geleden werd in Delfshaven een café overvallen. Twee gewapende mannen met bivakmutsen dwongen de eigenaar en de klanten op de grond te gaan liggen. De eigenaar had nog de tegenwoordigheid van geest gehad om op de knop van het stil alarm te drukken. Terwijl iedereen doodsbang op de grond lag, ging de telefoon. Niemand nam op, natuurlijk. Naar later bleek had de politie gebeld om te vragen of er iets aan de hand was. In Hollywood zou je voor zo’n scenario een Oscar krijgen.
Stil alarm, groot alarm, loos alarm, proef alarm, er wordt heel veel gebeld, de ringtones klingelen het hele jaar vrolijker dan de bellen van de kerstman door het land. Maar omdat iedereen voortdurend in gesprek is, worden heel veel telefoons niet opgenomen.

Achterpagina NRC Handelsblad, 19 oktober 2004

15 november 2004

Wandeling




In de herfstvakantie logeerden we een kleine week in Amsterdam, in het huis van mijn jongste zus die naar Parijs was. Ze woont achter de Overtoom, aan een plein waar deze zomer een ondergrondse parkeergarage is aangelegd. ’s Morgens werden we wakker van het getik van de stratenmakerhamers op de nieuwe rode stenen waarmee het plein wordt geplaveid. Vernuftige machines verplaatsten grond en zand en legden dikke trottoirbanden op hun plaats. Ik kan er uren naar kijken, maar daarvoor waren we niet naar Amsterdam gekomen. Er moest gewandeld worden.
Op het programma stond “een literaire wandeling door het Amsterdam van Nescio”, de schrijver die zo van het vrijzinnige Amsterdam hield en Rotterdam verafschuwde. In de novelle ‘Dichtertje’vertelt hij over Coba die in Rotterdam woont “als straf omdat ze wel eens met een ander heeft gekoketteerd toen ze getrouwd was” en over Dora, een ongehuwde moeder, die naar Rotterdam is verhuisd en daar op een kantoor werkt. Haar baas kent haar voorgeschiedenis en veracht haar niet, integendeel. “Wat iets bizonders is voor een Rotterdammer. En ik denk dat om dezen eenen man deze wanstaltige stad gespaard zal blijven op den grooten dag. Wat weer een nadeel is.” Kennelijk werden overspelige vrouwen in die tijd uit het vrijzinnige Amsterdam verbannen.
Uit het gidsje “Is u Amsterdammer? Ja, Goddank” van Maurits Verhoeff kozen we voor de tweede wandeling, door Amsterdam-Oost, het stadsdeel waar de schrijver vrijwel zijn hele leven woonde. Vanaf het Wertheimpark naar de Muiderpoort is het een mooi gebied, daarna wordt het minder. Maar het was echt wandelweer met een schraal najaarzonnetje. Dat scheelde een stuk.
Er is niet veel fantasie nodig om je de geluksmomenten van Nescio en zijn personages voor te stellen. Maar ik vroeg me en passant wel af waarom J.C. Bloem zo domweg gelukkig kon zijn in de Dapperstraat. Ik zou er nog niet dood gevonden willen worden. We staken de Linnaeusstraat over naar het Oosterpark. Dat daar een paar weken later een laffe moord zou plaatsvinden, lag nog in de schoot van de toekomst verborgen.
In de jaren zestig had ik een zolderkamer gehuurd bij een bejaard echtpaar in de Linnaeushof. Maar die bleek een stuk verder te liggen dan ik mij herinnerde. Ik probeerde me ook tevergeefs de tijd dat ik daar dagelijks fietste voor de geest te halen.Nu las ik dat J.H. F. Grönloh alias Nescio er ook gewoond heeft. In 1956 werd hij getroffen door een beroerte en raakte hij gedeeltelijk verlamd. De buren zagen hem soms zitten op een stoel in het kleine voortuintje. De Kerk van de Heilige Martelaren van Gorcum, een zwaar bakstenen geval dat de hof domineert, zal hem niet vrolijk hebben gestemd. In 1961 overleed Grönloh en werd hij op de Oosterbegraafplaats begraven.
Onze wandeling begon nu op een pelgrimstocht te lijken en zou tot het einde worden volbracht. De gids vermeldde dat het graf van de schrijver in vak 79, op nummer 119, was te vinden. We hebben vak 79 driemaal afgezocht, de herfstbladeren van vervallen grafstenen geveegd en op de knieën gezeten om versleten letters te ontcijferen. Maar het graf van Grönloh noch van Nescio was nergens te vinden.
Toen we de portier er naar vroegen, zag hij in zijn scherm dat er een melding was van een gebarsten steen, maar of deze ook voor reparatie was weggehaald was onduidelijk. In de brochure die een interessante wandeling over de Oosterbegraafplaats belooft en waarin allerlei beroemde Amsterdamse doden worden genoemd, komt de naam van de schrijver die zo van Amsterdam hield in het geheel niet voor. De liefde is blijkbaar niet wederkerig.

P.S. Dat laatste is iets te hard van stapel gelopen. Vrienden die de Oosterbegraafplaats in maart 2005 bezochten, hebben het graf en de steen wel gevonden. De foto is van Gideon van Melle.

1 november 2004

Vossenjacht


Het is nog niet lang geleden dat de mussen het koekje van je schoteltje kwamen eten als je op een terras een kop koffie dronk. Maar je ziet er geen een meer. Waar zijn ze gebleven? Ou sont les moineaux d’antan? Misschien waren ze er vorig jaar nog, want je hebt dat niet gelijk in de gaten. Je merkt pas na een hele tijd dat ze er niet meer zijn. Ineens zie je dat de koekjes blijven liggen.
Zou Mao Zedong vanuit zijn marxistisch-leninistisch hiernamaals opdracht hebben gegeven de diertjes te vangen en te vernietigen? Ik herinner aan de film die een keer op de Nederlandse televisie is uitgezonden. Groepen Rode Gardisten trokken er in opdracht van de Grote Roerganger op uit om mussen te vangen. Want die zouden schadelijk zijn voor de gewassen. Zingend en zwaaiend met het rode boekje kwamen ze terug, hun wagens volgeladen met duizenden mussenlijkjes. Misoogsten waren het gevolg.
Of zouden die kleine, onschuldige musjes zijn verdreven door de monsterlijke mantelmeeuwen die sinds een aantal jaren de schrik van onze buurt zijn. Grote witte en zwartgeblokte vogels met een scherpe oranje snavel. Ik schat hun spanwijdte op minstens één meter. Ze horen in kuststreken te zitten en te broeden, maar ik heb me laten vertellen dat hun nesten daar door de vossen worden leeg gevreten. Of er is aan de kust niets meer voor ze te eten. Niemand weet het precies, niemand doet er iets aan.
In een havenstad zie je natuurlijk wel eens meeuwen over de daken scheren en in het gras bij de naburige singel zitten. Hemelsbreed woon ik niet ver van de rivier. Maar tegenwoordig lijkt mijn straat op een soort Doggersbank ten tijde van de haringvangst. Op woensdagochtend, vuilnisophaaldag, schrikt de buurt zodra het licht is wakker van het onbeschrijfelijk gekrijs van de zwermen meeuwen die bezig zijn de vuilniszakken open te pikken. The Birds van Hitchcock is er een vogelkooitje bij vergeleken. Het zijn er minstens dertig of veertig, als er een iets te pakken heeft storten ze zich daar met z’n allen op. Ze worden ook steeds brutaler, ze vliegen niet eens meer op als je er aan komt, maar doen zoals de geroutineerde stadsduiven gewoon een stapje opzij.
Rond elf uur verschijnt de vuilniswagen, waarop de dichtregel: Waar de bezem niet kan komen, verdwijnt het vuil niet vanzelf. Want vuilnis en poëzie gaan in Rotterdam hand in hand. Maar de vuilnismannen nemen alleen de zakken mee, het losse afval laten ze liggen voor de veegploeg die aan het eind van de dag en niet zelden pas de volgende dag komt. Het trottoir ligt dan vol met het afval van tientallen huishoudens.
Een maand geleden dachten we van die smerigheid verlost te zijn, toen er in onze straat ondergrondse vuilcontainers werden geplaatst. Maar we hebben te vroeg gejuicht. Om te beginnen is de opening te klein voor een volle vuilniszak. Ik heb al horen beweren dat dat bewust is gedaan omdat er anders kleine kinderen door kunnen vallen. Ik houd het er voorlopig op dat de ontwerper zijn liniaal niet goed heeft gebruikt. Gerrit Rietveld heeft voor een modeldorp in de Noord-Oostpolder eens huizen ontworpen waarin de slaapkamer tien centimeter te kort was om er een bed in te kunnen zetten, zodanig dat de deur ook nog open kon. Zoiets dus.
Het eerste weekeinde was het gelijk raak, de containers waren al gauw vol, want er zijn er te weinig en ze worden met te lange tussenpozen geledigd. Het afval stapelde zich bovengronds op. Zakken, kartonnen dozen, winkeltassen en voor het gemak zette men ook maar gelijk het grof erbij, matrassen, bankstellen, een ontmanteld fornuis, het kon niet op. De meeuwen vielen krijsend aan. Als dat zo blijft, zit er niets anders op dan dat hele buurt op de vossenjacht gaat.

Leve de Chinese waterstofbom

1968 Het jaar dat alles anders werd van de journalist Mark Kurlansky geeft een op den duur slaapverwekkende opsomming van wat er wereldwijd in dat jaar gebeurde. Wie het boek desondanks doorkomt, moet wel tot de conclusie komen dat de wereldgeschiedenis destijds aan Nederland voorbij is gegaan. Terwijl Amsterdam toen toch al enige tijd het ‘magies sentrum’ van de wereld was, speelt Nederland geen enkele rol in de biografie van het jaar waarin ‘de wereld in brand stond’.
In de straten van Praag, Parijs en Warschau, in de zwarte getto’s van Amerika en op de campussen van verschillende universiteitssteden laaiden de vuren van de opstand hoog op. In Vietnam stierven duizenden anonieme soldaten aan beide zijden van het front, Martin Luther King en Robert Kennedy werden vermoord en Andy Warhol overleefde ternauwernood een aanslag op zijn leven. Particulier en collectief geweld gingen gelijk op, zij het niet met hetzelfde resultaat, van de zelfgemaakte bommen van de opstandige studenten tot de bommentapijten waarmee het Vietnamese landschap werd gestoffeerd. Tegen het eind van 1968 brachten de Chinezen hun eerste waterstofbom tot ontploffing.
Ik schrok wakker uit de dommel waarin het boek mij had gebracht. Wat was er ook al weer met die Chinese waterstofbom?
Amsterdam, najaar 1968. Ik logeerde bij mijn vriend Tom S. die op de filmacademie had geze-ten. In Rotterdam hadden we samen een film gemaakt, waarvoor ik het sce-nario had geschreven en bovendien ook de hoofdrol had gespeeld. In meerdere opzichten een productie van nouvel vaag, want de film werd nooit af-gemaakt, wegens geldgebrek en afnemende ambities.
Het huwelijk van mijn vriend en verhuizing naar Amsterdam luidde het einde van zijn artistieke carrière en van onze vriendschap in. Het stel had een kleine verdieping van een scheefgezakt pandje op de hoek van de Kloveniersburgwal en de Koestraat. En hij had zich aangesloten bij de Rode Jeugd, de Pekinggezinde communistische jeugd. Hij was druk bezig met de voorbereiding van nummer 9 van ‘Rode Jeugd - marxistisch-leninistisch jongerenblad’.
Ik bood aan hem te helpen met typen, zodat hij alvast de eerste vellen door de stencilmachine kon halen. Van politiek had ik niet veel verstand en van waterstofbommen nog minder, maar typen kon ik als de beste. Dacht ik. Het artikel dat ik begon te typen ging over de Chinese Waterstofbom, waar-van de eerste regels luidden: “Vlugger dan door de nucleaire mogendheden verwacht werd en in minder tijd dan zij het hebben klaar gespeeld, heeft de Volksrepubliek CHINA een waterstofbom tot ontploffing gebracht. Dat juichen wij toe."
Tot diep in de nacht werkten we door, de stencilmachine ratelde zijn revolutionaire itme door de hoerenbuurt van oude imperialistische hoofdstad. Een week later werd ik met een grimmig zwijgen ontvangen. Wat was er gebeurd? Ik had een typefout gemaakt. In de kop boven het artikel over de Chinese waterstofbom stond WATERSOFBOM. Partijgenoten hadden het ontdekt toen het blad al gestencild en geniet was. Met een pen hadden ze er een T boven gezet, waardoor de fout nog meer opviel.
Mijn vriend accepteerde mijn excuses dat ik het niet met opzet had gedaan. Maar zijn kameraden dachten daar anders over. Ik kon me maar beter niet meer bij hem laten zien. Voor mijn liquidatie moest worden gevreesd.