18 maart 2007

Bij de Marine

In .jpeg extensie met 12 kB kwam je binnen,
drenkeling in een zee van pixels,
kleurrijker in het echt, in rijksmuseum

pik ik je op uit zeeslagtafereel, water en vuur,
brandend galjoen, in flarden geschoten landgenoten,
joelende matrozen die geen poot naar je uitsteken

want geschilderd in opdracht van godvrezende
schriftlezende heren, om de oorlogsprins te behagen,
om aan te tonen dat die spanjolen watjes waren

geniepige katholieken, - dat krijg je er van
als je de kooplieden van de republiek wilt zieken,
dan gooit de schilder je meet een zwiep

van zijn penseel overboord, mooie meneer,
bonito señor, daar ga je met je geklede jas nog aan
in het vermiljoen dat voor bloed door moet gaan.


zie: www.rijksmuseum.nl/dood

14 maart 2007

LOF DER ZOTHEID (de film)

In 1983 had ik het idee iets met de Lof der Zotheid te doen. Een toneelstuk misschien, maar logischer was een film.Want ook toen al hoorde je wel eens beweren dat Rotterdam een filmstad was. Cinecitta aan de Maas. Minstens een week per jaar, tijdens Film International (vanaf dat jaar Film Festival Rotterdam). Dan streek de internationale filmscene in de Gouvernestraat neer en danste de papieren Tiger in de straten van Rotterdam.
Er was geld genoeg. De Rotterdamse Kunststichting had de Franse cineast Jean-Luc Godard een bedrag van 250.000 gulden geleend voor zijn project La veritable histoire du cinéma et de la télévision. Dus wie weet, misschien was er nog een grijpstuiver over voor een arme dichter die een scenario wilde schrijven.
Godard liet overigens weten dat hij zijn project niet op een bevredigende wijze kon realiseren en dat hij het bedrag in zes maandelijkse termijn van 50.000 gulden terug zou storten. Waarop de directeur van de RKS en ruimtevaartdeskundige Paul Noorman aan Jean-Luc in Parijs schreef dat hij inclusief de wettelijke rente de somma van 321.760 gulden voor de niet nagekomen verplichtingen terugeiste. Of het geld daadwerkelijk is terugbetaald weet ik niet. Waarschijnlijk niet. Godard kreeg dat jaar in Venetië een Gouden Leeuw voor zijn film Prénom Carmen.
Lof der Zotheid, de film. Ik zag het al voor me, de beelden, de affiches. De godin Stultitia nam ook mij soms flink bij de neus. Ik schreef een synopsis en legde het voor aan de film- en programmamaker Bob Visser. Bob woonde bij mij in de straat en hij was de enige filmer in de filmstad die ik kende. Samen met Jules Deelder had ik meegeschreven aan het scenario van zijn speelfilm Het veld van eer, die dat jaar zijn première beleefde.
Het verhaal ging over een man die een morbide belangstelling had voor wapens en de Eerste Wereldoorlog. Hij werd verliefd op een meisje (Loes Luca), dat in de werkelijkheid de oudste zus van Bob was. Het verhaal speelde in de jaren vijftig. Ze gingen op huwelijksreis naar Verdun. Op een braakliggend terrein in Zevenkamp werden loopgraven en stellingen nagebouwd. Figuranten onder wie Frans Vogel en Manuel Kneepkens en als ik me goed herinner ook Jules (die zich op meerdere plaatsen in het scenario en dus in de film had geschreven) figureerden als Franse of Duitse soldaten. Een tamme rat knaagde aan de bloederige wond in de buik van Frans Vogel. In Zevenkamp begon het al aardig op een filmstad te lijken.
In Verdun, waar ook opnamen werden gemaakt, brak de pleuris uit toen de Franse politie een pakketje uit Nederland had opengemaakt dat aan Bob Visser was geadresseerd en waarin verboden middelen zaten. Ze waren bestemd voor mijn medescenarist. Het liep wonderwel met een sisser af, al gloeide die in de persoonlijke verhouding nog lang na. Want de werkelijkheid buiten de droomfabriek ging gewoon door. De Zotheid haalde vreemde streken met ons uit. Een van de speler zou vele jaren later in één sessie twee jonge vrouwen vermoorden en de hand aan zichzelf slaan. Maar dat is een ander verhaal, een andere film die nog gedraaid moet worden.
Bob Visser voelde niets voor mijn idee om de Lof der Zotheid te verfilmen. Of hij begreep het niet. Bovendien was hij door zijn filmonderneming op de rand van het faillissement geraakt. Hij moest zijn huis verkopen en ging in een huurhuis in de Esch wonen.
In een map vond ik nog de kopieën van een paar brieven aan de artistieke leiding van het RO Theater. Ze zijn op kettingpapier geprint en nu nauwelijks nog leesbaar. Maar ik kan nog net lezen dat ik op 10 januari 1985 een voorstel deed om van de Lof der Zotheid het openingsstuk te maken voor de nieuwe Schouwburg. Maar dat werd de opera Pol, naar het verhaal van Polletje Piekhaar en Lord Zeepsop van Willem van Iependaal.
Zotter kon eigenlijk niet. Ik stopte mijn synopsis in een map en keek er niet meer naar. Voor deze gelegenheid heb ik het tevoorschijn gehaald. Want wie weet, fluisterde de godin Zotheid mij in, misschien is er iemand die haar leest en denkt: daar zou ik wel een film van willen maken.


LOF DER ZOTHEID (de synopsis)

Het idee is een film te maken, een scenario te schrijven, met als leidraad en bron van inspiratie het boek Lof de Zotheid van Erasmus van Rotterdam. Geen verfilming van het boek (dat zou zotheid zijn), maar een ‘vertaling’ naar onze tijd. Het boek biedt daarvoor voldoende stof. De uiterlijke omstandigheden, waarin Erasmus de Zotheid laat optreden, zijn uiteraard veranderd – zo niet de Zotheid zelve: het gegeven is van alle tijden, de taal modern. Het werd in 1515 gepubliceerd en wordt tot in onze tijd herdrukt.
Het zij hier opgemerkt dat de Zotheid, in de betekenis die Erasmus er aan geeft, niet in enge zin moet worden opgevat, niet in alles het negatieve des mensen handelen ziet. Integendeel. Erasmus verstaat bij Zotheid alles wat levensdrift en levensmoed is.
Uitgangspunt en belangrijk gegeven voor het verhaal is de plaats van handeling: Rotterdam. Erasmus werd er geboren, maar verliet de stad rees op vierjarig leeftijd en kwam er nooit meer terug. Toch zou hij zich later Erasmus ‘van Rotterdam’ noemen. Hoewel wij niet het leven van Erasmus willen verfilmen, biedt dit gegeven toch allerlei ‘extra’s’. Immers daar is de Erasmusuniversiteit gevestigd (het beoefenen van de wetenschappen speelt een belangrijke rol in de Lof der Zotheid), bedrijven zijn naar hem vernoemd (Erasmus Autobedrijf, Erasmus Party Service, etc.) en daar staat zijn standbeeld (dat door de eeuwen heen werd verplaatst, omvergeworpen, gestenigd, beklad; het werd zelfs een keer ter versteviging van een kademuur gebruikt). En is het huidige Rotterdam niet het resultaat, slachtoffer, zo men wil, van “de zotste aller dwaasheden: de oorlog”?
Erasmus bedacht het gegeven voor zijn boek op weg van Italië naar Engeland, waar hij het in het huis van zijn vriend Thomas More in enkele dagen schreef.
Ons verhaal begint op de dag dat het standbeeld van Erasmus wordt verplaatst. Het is een droge, winderige dag. Over de Coolsingel rijdt een vrachtwagen, waarop het beeld van Erasmus staat vastgesnoerd. Terwijl de wagen voortrijdt, stopt, optrekt, horen we de geluiden, zien we de beelden van alle dag, het verkeer, het lawaai van de stad. Bij flarden vangen we een stem op, een wat plechtige voorleesstem, die fragmenten uit de voorrede tot de Lof der Zotheid leest. Alsof Erasmus ons uit het koperen boek in zijn handen toespreekt.
“Waarde Thomas More! Toen ik de afgelopen dagen op de terugreis was van Italië naar Engeland, heb ik, - om niet al die tijd dat ik te paard moest zitten, mijn tijd hoeven slijten met banale en stijlloze gesprekken – er de voorkeur aan te geven eens uitvoerig na te denken…”
“Daar ik vond dat ik althans iets moest doen en dat tijdstip weinig geschikt scheen voor ernstige studie, heb ik besloten mij te vermaken met een lofprijzing der Zotheid…”
“....zij die gekwetst zijn door de frivole inhoud, dienen liever te bedenken dat niet ik dit voorbeeld heb gesteld, maar dat ditzelfde reeds vroeger herhaaldelijk door grote auteurs is gedaan…”
“Als er dus iemand zal opstaan die uitroept dat hij geketst is, zal hij daardoor zijn schuldgevoel verraden of althans zijn angst….”
“Daarmee bewonder ik zozeer in onze tijd de gevoeligheid de oren die behalve plechtige titels niets meer kunnen verdragen…”
De vrachtwagen is intussen aangekomen op het plein voor de Laurenskerk (1525), waar het beeld zijn nieuwe standplaats zal krijgen. Een hijskraan staat klaar om het op zijn sokkel te zetten.
Terwijl dit gebeurt, maken we kennis met de personages van ons verhaal, de aanwezigen die deze plechtigheid luister bijzetten: de burgemeester, wethouders, raadsleden, journalisten, fotografen, vertegenwoordigers van de Erasmusuniversiteit, studenten, een dichter, beeldhouwer, architect, publiek, etc., kortom ‘types’ uit de verschillende lagen van de maatschappij, die in het verhaal een rol zullen spelen.
Als deze personen hebben op de een of andere manier een relatie met elkaar: daadwerkelijk of anderzins is het Zotheid die zij gemeen hebben. Dat is het motief. We volgen hen in hun dwaze, ijdele, verlegen, domme en goede gedragingen.
De burgemeester houdt een toespraak op maat. De kraammachinist kijkt toe, rolt een sigaret. Zijn vrouw is de werkster van de burgemeestervrouw, ook aanwezig. De wethouder van handel en industrie heeft een buitenechtelijke verhouding met het raadslid (vr.) dat de milieuzaken behartigt. De dichter werkt aan een epos over de grote humanist Erasmus en verhouding tot de stad waar hij werd geboren. De architect loert op een opdracht van de gemeente. Erasmus (het beeld) slaat een bladzijde van zijn boek om als er niemand kijkt.
Als de plechtigheid is afgelopen, valt het gezelschap uiteen. Erasmus blijft eenzaam op het plein achter. De burgemeester verdwijnt in een glanzende limousine. Eén wethouder en de architect stappen in de auto van de laatste. We zien hen later hamburgers eten in een hamburgertent. De architect betaalt.
We volgen steeds één persoon (dat kan een bijfiguur zijn of een representant van een groep), leren hem of haar kennen, verweven zijn bezigheden met die van de anderen, een ander lid van het gezelschap, dat dan op zijn beurt de hoofdrol gaat vervullen.
Zo zien we bijvoorbeeld de werkster stofzuigen, terwijl de burgemeestersvrouw thuiskomt, vermoeid van de plechtigheid. Laten zullen we beiden zien op een bijeenkomst van ‘rooie’ vrouwen of een andere manifestatie (Erasmus heeft behartigenswaardige dingen over de vrouw geschreven). De dichter woont op een zolderkamer, zoals het schijnt het horen, en droomt zich een wereld aan zijn voeten. Enzovoort.
Wij willen een spel creëren, een film maken, een lofzang van de Zotheid, waarin niets vreemd is aan het menselijk handelen, maar wel veelkomisch. Als een rode draad loopt de Zotheid (in Erasmiaanse zin) door het verhaal – ieder personage laat de dwaasheid van de ander zien, na eerst die van zichzelf te hebben opgevoerd.
Het is mogelijk te kiezen voor het procédé dat Erasmus voor zijn boek heeft gebruik, namelijk één personage, d.i. de Zotheid, Stultitia, als verbindend element te laten optreden. Zij mag immers alles zeggen. Maar misschien is dat in onze tijd niet nodig: de mensen, de personages zijn zelf zot genoeg. Ze hoeven alleen maar zichzelf te spelen.
Vooruitlopend op de film denken wij gebruik te maken van de diverse komische talenten die ons land rijk is.

Rotterdam, 15 augustus 1983

Dit verhaal verscheen in VAN ROTTERDAM een 11-tal teksten rond Erasmus' Lof der Zotheid, Uitgeverij Douane Prijs € 10,--