24 februari 2005

22 februari 2005

De meisjes van de Kaap


Chinees eten op Katendrecht, 1922

In de bestuurlijke verwarring die het Rotterdamse college van B & W veroorzaakte over de vestiging van een opvanghuis in de wijk Katendrecht voor ex-prostituees van de Keileweg, kwamen sentimenten aan de oppervlakte die lang geleden onder de mantel van de stadsvernieuwing waren bedekt. In het dagelijkse praatprogramma op Radio Rijnmond vertelden bellers met een brok in de keel over de gezelligheid, de sfeer en het echte leven op Katendrecht.
Het dorp Katendrecht werd in het begin van de 20e eeuw vrijwel geheel met de grond gelijk gemaakt om de aanleg van havens mogelijk te maken. Zo ontstond een schiereiland, ‘de Kaap’, waarop grote en kleine havenbedrijven zich rondom aan de waterkant vestigden. In het midden werd een woonwijk aangelegd volgens de toen gelden inzichten van een nieuw type stedelijkheid: licht en groen, schoon en overzichtelijk.
Nauwelijks tien jaar later rapporteerde de gemeente dat de wijk zich had ontwikkeld tot “een buurt vol sociale ontreddering waar de benedenlaag der arbeidersbevolking zich mengde met de onderste laag der bevolking waarmee zij haar onregelmatige levenswijze gemeen had”.
Zeelui van allerlei nationaliteiten bleven er achter, al dan niet gedwongen door werkloosheid, stakingen of failliete reders wier schepen er waren opgelegd. In de jaren dertig was Katendrecht het grootste Chinatown van Europa. Het eerste Chinese restaurant in Nederland en de eerste opiumkit waren op de Kaap gevestigd. Prostituees vonden hun klanten in de cafés en bars. Getippeld werd er nauwelijks.
Na de verwoesting van de binnenstad in mei 1940 verplaatste het uitgaansleven zich naar Katendrecht. Voor Duitse soldaten lager dan de rang van officier was het verboden gebied. Na de oorlog, toen Rotterdam druk bezig was met zijn wederbouw, werd de Kaap de wereldvermaarde en beruchte hoerenbuurt van de wereldhaven. Zeelieden en burgerlui vonden er vertier en kwamen aan hun gerief bij Bep de Knalkuit, Dronken Jopie, Chinese Annie of Betsie de Bult. De oorspronkelijke bewoners leefden in een zekere harmonie met ‘de meisjes’, die zij als gewone medebewoners van hun schiereiland beschouwden.
In de jaren zestig veranderde het karakter van het Kaapse prostitutiebedrijf. Sexbazen en souteneurs van buiten de Kaap kochten panden op die zij van opzichtige lichtreclames voorzagen, er kwam raamprostitutie en er werd volop getippeld. Daar verzetten de bewoners zich eensgezind tegen. De schilder Dolf Henkes, die zijn leven lang op Katendrecht woonde, zei het zo: “De echte Katendrechters, dat is een soort clan. Die band ontstaat doordat er andere krachten zijn, die afgeweerd moeten worden.”
Het werd een felle strijd. Henkes raakte betrokken in een vechtpartij waarbij hij een souteneur met een mes te lijf ging. Hij werd veroordeeld tot vier maanden voorwaardelijke gevangenisstraf en het verbod van één jaar om op te Kaap te verblijven. In 1973 werd het gebouw van het wijkorgaan door souteneurs in brand gestoken. Maar uiteindelijk wonnen de bewoners en verdween de prostitutie van Katendrecht, dat tegenwoordig weer als licht en groen, schoon en overzichtelijk aan woningzoekenden wordt aanbevolen.
Het gevolg was dat de prostitutie zich over de hele stad verspreidde, voornamelijk in de achterstandswijken. Sindsdien heeft Rotterdam een probleem met zowel de legale als illegale prostitutie. Achtereenvolgende besturen hebben geprobeerd dit op te lossen, er is van alles verzonnen, sexboten in de Nieuwe Maas en caravans op oude fabrieksterreinen, gemeentelijke onderhandelingen met supersouteneurs over de vestiging van een Rotterdamse Reeperbahn stuitte op een verbod van de rechter.
In 2003 werd op initiatief van columniste Carrie een prijsvraag voor het ontwerpen van een eroscentrum uitgeschreven, waarin ook een plaats voor de illegale prostitutie zou worden gecreëerd. Een selectie uit meer dan honderd inzendingen werd in de Kunsthal gepresenteerd. De eerste prijs ging naar een plan voor een driedimensionaal overdekt erosplein met een wandelboulevard, een skyplatform met privacy en uitzicht over de stad. Te mooi voor woorden, zelfs in architectentaal.
Toen op de voormalige tippelzone aan de G.J. de Jonghweg een vermoorde prostituee in de bosjes werd gevonden, stelde een wethouder voor het struikgewas te snoeien. De gemeente blijft het probleem voor zich uitschuiven, zodat het alleen maar groter wordt. Het is aan een buitenstaander ook niet uit te leggen dat de op een na grootste haven van de wereld geen rosse buurt heeft. Hoewel de actieve dan wel ex- prostituees van de Keileweg, eufemistisch de Koninginnen van de Nacht genoemd, daar ook niet welkom zouden zijn geweest. Die zijn nergens welkom. Tenzij men alsnog dat driedimensionale overdekte erosplein laat bouwen.

Achterpagina NRC Handelsblad 21-2-2005 © Rien Vroegindeweij

8 februari 2005

Rotterdam durft te doven



In een van de advertenties van de reclamecampagne Rotterdam Durft zien we een jongeman op het balkon van een wolkenkrabber. Een fles rosé in de ene, twee glazen in de andere hand, hoewel er op het tafeltje achter hem maar één schaaltje met iets onduidelijks te eten klaar staat. Dit is geen jongen van de gestampte pot die dadelijk weer naar zijn werk moet om een boot met natte huiden te lossen. Integendeel, dit is het type Rotterdammer dat de gemeente liever ziet blijven of komen dan gaan.
Op de achtergrond zien we de Erasmusbrug, de Nieuwe Maas en de skyline van de binnenstad. Het geheel straalt de sfeer uit van geslaagde ambities, jong, energiek, een poloshirt gevuld met een schitterende toekomst in een torenhoge flat op de Kop van Zuid, het postmoderne waterhoofd van Rotterdam. Volgens het bijschrift woont onze held in ‘de meest internationale stad van Nederland’ op slechts ’28 treinminuten van Schiphol, als de HSL straks klaar is’.
Er is echter één probleem: waar de jongeman staat kan niemand wonen, de hele scène is geënsceneerd op de hoogste verdieping van een kantoorgebouw. Natuurlijk, reclame wordt gemaakt om de zaken mooier voor te stellen dan ze in werkelijkheid zijn. Dat Ruud Gullit in een commercial in Amsterdam de hondenpoep van zijn schoenen veegt, in de stromende regen op de A4 lachend een band wisselt en even later in Rotterdam-Zuid in een stralend zonnetje met gejuich en oude-mannengezang wordt ontvangen, zegt helaas niets over de prestaties van Feyenoord 1.
Met de campagne Rotterdam Durft wil het gemeentebestuur het imago van de stad opvijzelen. Boze tongen beweren dat het gemeentebestuur zelf wel wat glans kan gebruiken. Maar volgens de campagneleiders hebben zowel de eigen inwoners als veel buitenlui een verouderd en saai beeld van Rotterdam. Achterhaalde beelden die moeten worden bijgesteld. Want ‘als geen andere Nederlandse stad is Rotterdam de afgelopen tijd sterk veranderd’.
Dat is waar. Maar dan wel in negatieve zin. Want de stad is in menig opzicht achtergebleven. Persoonlijk heb ik al een tijd het gevoel dat veel dingen vast zitten. Maar dat is natte vingerwerk, sociologie van de straat. Ik zou het ook graag anders zien, maar onderzoekers van de Wiardi Beckmanstichting hebben het bevestigd: Rotterdam loopt achter, de stad staat er ‘in de tijd van de kennisintensieve diensteneconomie minder florissant voor,’ schrijft de redactie van het Jaarboek voor socialisme en democratie.
Het zit de imagebuilders ook niet mee. De campagne zou in augustus vorig jaar van start gaan. Maar dat durfde Rotterdam Durft toch niet aan vanwege grote financiële problemen bij het Havenbedrijf. En vier maanden later was Rotterdam zijn toppositie van grootste haven van de wereld aan Sjanghai kwijtgeraakt. Alsof je de koningin haar kroon afpakt.
De drijvende kracht achter de campagne lijkt de burgemeester te zijn. In spotjes op de lokale televisiezender waarin tante Truus uit de Tarwewijk en Mohammed uit Middelland best durven zeggen waar het op staat, horen we zijn donkerbruine voice-over die zegt: “Rotterdam Durft.”
Wat Rotterdam nu precies durft wat het daarvoor niet durfde wordt niet duidelijk. In zijn nieuwjaarstoespraak gaf de burgemeester nog hoog op van de brede culturele infrastructuur die Rotterdam zo aantrekkelijk maakt. Nog geen maand later protesteren de cultuurinstellingen met het pamflet Rotterdam Dooft tegen de gigantische bezuinigingen in hun sector.
Traditioneel kent de havenstad de kloof tussen rijk en arm, tussen de kleine elite van havenbaronnen en de grote massa van havenarbeiders, populistisch gezegd, de zakkenvullers en de zakkendragers. Daar viel zolang er gestaakt kon worden mee te leven. Maar nu lijkt zich een kloof te vormen tussen schijn en werkelijkheid, tussen een balkon in de lucht en een doofpot op de Coolsingel. Je moet maar durven.

Achterpagina NRC Handelsblad 8-2-2005 © Rien Vroegindeweij