30 december 2007

Interview (2005)

http://www.antennetv.nl/read/movie_item_nieuw/id/16228/titel/rien-vroegindeweij------.

Kerstmis

Er stond iets te gebeuren, je zag het op de pleinen,
in de winkels, het verkeer dat koppig de stad
binnendrong tot waar groot licht moest schijnen
een licht dat scheen voor wie er oog voor had.

Er was een kerstboom groter dan verleden jaar,
terzijde van een warenhuis stond een koor te
zingen bij een gettoblaster: wie er naar
luisterde hoorde liederen van verlossing en geboorte.

Het leek een soort van volkstelling, met zo velen
waren ze gekomen en ja, wie zich aan een kassa
meldde werd geteld en af- of bijgeschreven.

Zo ging een ieder zijn weg en allen wilden delen
in het geloof dat een groot geheim de massa
deed bewegen en stilstaan en werd voortgedreven.

7 december 2007

Feestrede van Peter Bulthuis

Posted by Picasa
uitgesproken bij de uitreiking van de Anna Blaman Prijs 2007 in de Burgerzaal van het Stadhuis te Rotterdam, 16 november 2007

Meneer de burgemeester, dames en heren van het bestuur en de commissie van het Prins Bernhard Cultuurfonds Zuid-Holland, andere dames en heren, en beste Rien en Ineke,

In de bundel Statig Landschap achter Glas (Bert Bakker, 1984, blz. 38) van onze laureaat vindt u het volgende kwatrijn, getiteld: Het laatste woord.

Het laatste woord

` De heer P.H.J. Bulthuis, de biograaf,
zal de laatste zijn van alle sprekers
en whisky drinken op een sarcofaag,
uit een aanbieding van fa Hellebrekers.

Behalve dat ik dit, uiteraard, een mooi gedicht vind, verklaart het ook, min of meer, mijn aanwezigheid hier. Het gedicht is ongeveer twintig jaar jong. Ik kende Rien toen al geruime tijd langer.
Ik neem u mee naar een herfstavond van ongeveer dertig jaar geleden. Slierten mist opgehangen aan lantarenpalen. De laatste bladeren aan hun takken schermend met de wind. De destijdse bar van de AMVJ in het eertijdse Rijnhotel. Ik besloot mijn jas maar weer eens aan te trekken om huiswaarts te keren. Die jas: een zogenaamde ‘Leidse duffel’, een houtje-touwtje jas, kopie van de zogenaamde Monty-coat, de onverwoestbare, eens voor ₤ 10.000 ontworpen voor het Britse invasieleger om de landing in Normandië te kunnen doorstaan (ik mag zulke details wel, vooral wanneer ze er niets toe doen voor de rest van het verhaal).
Op weg naar huis bemerkte ik in mijn jaszak een vergeten boodschappenbriefje. Onder een lantarenpaal bleek dat een gedicht te zijn.

Testament

Reeds lag hij geborgen in de schoot van moeder aarde
Toen zij de enveloppe vond, waarop deze vier regels:
In deze zak zit nog een aantal koffiezegels
Van Douwe Egberts, die ik stiekem voor je spaarde.
Ik had je zo graag die elektrise molen willen geven.
Als je hem nog hebben wilt, spaar dan zelf nog even.

Door bemiddeling van de barbediende (‘Kent u iemand met net zo’n jas als ik, die bovendien gedichten schrijft; dan is dit niet mijn jas maar de zijne’ - de blik van de barbediende staat me nog levendig bij) vond uitwisseling van jassen plaats. Zodoende zijn wij sindsdien vrienden en bleef het gedicht bewaard. U vindt het op blz. 47 in Een vliegtuig van beton (Bezige Bij, 1973).
Er is met dit gedicht Testament iets zeer bijzonders aan de hand - dat was me die ongeveer dertig jaar geleden direct al duidelijk, hoewel het wel wat langer heeft geduurd voordat ik het waarom daarvan wist. Hoewel het een vroeg gedicht is van Vroegindeweij, is het een goed gedicht; en goede gedichten zijn zeer schaars, vooral goede vroege gedichten. Er staat meestal te veel in, wat dan de zaak bederft, of te weinig, zodat er nog niet staat wat er moest staan. Maar hier staat ieder woord op zijn plaats met geen woord te veel of te weinig. Het is ook een authentiek gedicht, waarvan me geen voorbeeld of model bekend was of is. In zo’n geval heb je met een echte dichter te maken.
Het verhaal zit ingewikkelder in elkaar zit dan bij eerste kennismaking lijkt, zoals bij veel gedichten van Vroegindeweij. Ook dat is prima. De werkelijkheid is ook niet eenvoudig. Het is een postuum liefdesgedicht - die zijn me verder ook niet bekend - vandaar die kort voor zijn dood door de maker in de enveloppe verzamelde en achteraf bezorgde koffiezegels. Dat wordt verteld in een kwatrijn gevolgd door een distichon, met zogenaamde ‘accentverzen’ (‘sprung rhythm’, in het Engels) ‘waarbij de regels niet metrisch worden geschreven, maar alleen de hoofdaccenten het ritme schragen en worden geteld, en de onbeklemtoonde lettergrepen van regel tot regel in aantal en plaats waar ze voorkomen mogen variëren’ (ik citeer hier Cees Budding’, Lexicon der Poëzie, Van Ditmar 1968, blz. 156).
Dat ‘sprung rhythm’ vereist een vaste hand. Je zou ook kunnen zeggen dat het ritme (en hier bovendien het ongedwongen rijm) voorzichtig tussen de regels door schemeren en bijna onmerkbaar, zoals dat past in dit gedicht, het gedicht in de gewenste richting sturen. Daar zou veel meer over te zeggen zijn, bijvoorbeeld dat het een herstel van de poëzie impliceert en de daarbij te volgen richting aangeeft, nadat de poëzie in onze voortvarende stad in de jaren ’60 werd afgeschaft (Gard Sivik, de Nieuwe Stijl), maar dat laat ik nu maar even achterwege. Als ik u voorlopig maar heb duidelijk gemaakt dat naar mijn smaak het kenmerk van de beste gedichten van Rien Vroegindeweij - en waar praat je anders over in gezelschap van de dichter? - hun bedrieglijke eenvoud is.
Over die bedrieglijke eenvoud van de beste gedichten van Rien Vroegindeweij nu tot slot nog één en ander.
Een kleine omweg wilt u mij daarbij wel vergeven.
In een studie uit de jaren ’30, getiteld The use of poetry and the use of criticism - mijn exemplaar van het boek, uit 1964, afkomstig uit de mede door Rien Vroegindeweij opgerichte poëziewinkel W. Pieterse in Poëzie - stelt T.S. Eliot zich (en ons) de hamvraag wat nu wel in feite het nut (‘the use’) van poëzie mag zijn. Eliot vindt dat, in zekere zin - het komt er nu op aan om zeer precies te citeren - een nonsense-vraag, al was het alleen maar omdat op die vraag op verschillende moment in de tijd en in verschillende tradities zeer uiteenlopende antwoorden zijn gegeven, even uitstekend als tegenstrijdig - en wat dán nog? Maar, voegt Eliot er dan bijna terloops aan toe, er kan geen twijfel over bestaan dat het altijd in de bedoeling van de dichters heeft gelegen en ligt om hun publiek aangenaam bezig te houden: ‘to give pleasure, to entertain or divert people.’ En eigenlijk laat Eliot het daar dan verder bij.
Voor mij, en naar ik vermoed ook voor u, wij allen ten zeerste doordrongen van het feit dat poëzie een hoog ernstige zaak is, was en is dit toch wel even schrikken. Maar bekomen van de schrik, en toen ik er nog eens goed over had nagedacht, leek me dit toch wel een juiste beschrijving, en naar ik vermoed de enige juiste, van ‘the use of poetry’: het nut, maar ook het gebruik, van poëzie - ’to give pleasure, to entertain or divert people.’
En dan nodig ik u nu uit om eens te horen hoe Rien Vroegindeweij dat aanpakt. Vergeet u nu even met mij alles wat ik of u nog zou kunnen opmerken over zaken als alliteratie, verborgen metrum, binnenrijm, assonantie, of wat dies meer zij. Dit alles is overigens in ruime mate aanwezig in de gedichten, maar zeer onnadrukkelijk, en als u goed luistert is dat het juist, dat bijna ongrijpbare, waardoor eens zo nadrukkelijk de vertrouwde woorden opnieuw betekenis of een nieuwe betekenis krijgen, en daar gaat het om in deze poëzie. En in dé poëzie. Niet meer. Niet minder.
Ik koos drie korte gedichten uit de laatste bundel Gemengde Berichten (Nieuw Amsterdam Uitgevers 2006) die volgens mij indicatief zijn voor het oeuvre van Rien Vroegindeweij in de breedte. In mijn exemplaar heeft Rien voor mij voorin geschreven: ‘Het leven: / Een gedicht is een / houtjetouwtje jas / die niet van jou is / zo is het, en niet anders.’ En zo is het.

Drie gedichten.

Ik koos het eerste gedicht (bladzijde. 35) omdat het een gebeurtenis beschrijft die wij beiden ongeveer een halve eeuw terug op precies dezelfde wijze hebben meegemaakt tijdens de Watersnood van 1953. Vader die op de eerste verdieping met een latje, van traptrede naar traptrede opgetild, bekijkt hoe hoog het water inmiddels staat. Rien in Middelharnis, ik in Zierikzee. Rien was toen acht -, ik elf jaar; ik was altijd al wat ouder dan meneer.

(Toen de dijken braken, III)

De jongen wachtte op de dingen die komen zouden.
Zijn vader zette de kachel op tafel, zijn moeder
bracht de huisraad naar boven. Toen begon het wachten.

Het wachten op het water. Het kwam als een groot grijs
monster dat zich breed uitrolde over het bouwterrein
over het braakland naar het huis waar hij woonde.
Hij hoorde de kelder vollopen, de deuren kraakten
het monster steeg hoger en hoger, kwam de trap op.
Hij was bang. Zijn vader mat hoe hoog het kwam.


Dan het gedicht op bladzijde 7, waarmee de bundel opent.

(Waarheid)

In de keizerrijken van het oude China
stond de waarheid onomstotelijk vast.

Iedereen werd geacht haar te kennen
en geen fratsen met haar uit te halen.

Dichters die aan haar wetten tornden
werden van het hof verbannen

naar verre en eenzame gebieden
waar de mooiste poëzie werd geschreven.

Tenslotte het naar mijn smaak mooiste gedicht uit de bundel (bladzijde 11).

(Na de piep)

Als je belt vanmiddag kan het zijn
dat ik je niet hoor dat ik achter ben.
We brengen de laatste dagen van de zomer door
de bloem wordt bleek, het blad verkleurt.

Zo draait het wiel de hemel door
bereikt de heg, draait naar het punt
waar het verder moet, maait hier en daar wat weg.
Een late roos bloeit ongenadig op.

Als je belt kan het zijn dat ik achter ben
dat ik je niet hoor dat ik bezig ben
spreek een boodschap in, zeg wat je zeggen wilt
ik bel terug, jazeker, ik bel terug.




Dames en heren, van de schilder Delacroix de volgende uitspraak: ‘Wanneer men twintig is, en dichter, dan is men twintig; maar wanneer men veertig is, en dichter, dan is men een dichter.’ Rien Vroegindeweij is van 1944 en heeft een groot aantal gedichten geschreven die mij, en ik hoop u ook, zeer veel plezier hebben bezorgd; en de rest mag u erbij verzinnen.

PB
Rotterdam 10-14/11/07

3 december 2007

Dinsdagblues (SC/2)

Posted by Picasa
- Soms hoor je beweren dat de populariteit van onze beroemdste dichter hier te stede is afgenomen. Hoe men dat weet en meet weet ik niet. Zelf zegt hij dat die juist flink is toegenomen door het sterspotje voor een wasmiddel dat zwarte kleren zwart houdt. We stonden voor boekhandel Van Gennep te praten. Over alles wat ons te binnen schoot, over pakken bij voorbeeld, dat het zijne 3900 euro had gekost. Niet om mij de ogen uit te steken, maar om een loflied op de Italiaanse kleermakerij te houden, perfect gesneden, dat kan je wel zien. Hij vroeg niet wat mijn jas of broek had gekost, want dat kon je zo ook wel zien. Er kwam een vrouw in een leren jack langs, ze vroeg of ze zijn handtekening mocht. Jazeker, waar, o hier. Ze hield hem een agenda voor. Ze liep verder en wij kletsten weer, over het ontstaan van het alfabet, de schoonheid van Italiaanse steden, over de poëzie en over de nieuwe mandarijnen (op zwavelzuur). Even later bleef er weer een vrouw bij ons stil staan. Deze met een leren jack over haar arm. Ze vroeg of hij zijn gedicht Blues on Tuesday nog kon herinneren, want daar knapte ze altijd heel erg van op als ze down was. Moet je net aan hem vragen. Hij kent elke regel die hij geschreven heeft uit zijn hoofd. En wat het kostte als hij het voor haar opschreef. Niemand had een pen bij zich, maar de boekhandel bracht uitkomst. Ze gaf hem een zoen en verdween. We moesten er allebei om lachen. Ik vroeg of dat nou dezelfde vrouw was als de eerste. Nee! Dat waren twee verschillende vrouwen. Maar ik geloof toch dat het één vrouw was, eerst met een leren jack aan en toen met een leren jack over haar arm. Ik heb geen ervaring met populariteit, maar als zij meetbaar is moet je haar naar boven afronden. We gingen ieder ons weegs. Het was een aangenaam en onderhoudend gesprek. (SC/02– 220507)

28 november 2007

Dia de paga

Gelezen op de website van de Spaanse uitgeverij Paidós over Groene vrijdag (Dia de paga) van Elvin Post «Día de paga es más que un thriller en que el crimen ocupa un papel crucial. También es un cuadro costumbrista de principios del siglo XXI. La sólida estructura y la aguda observación de los personajes dibujan con nitidez Nueva York y la forma de vida americana» RIEN VROEGINDEWEIJ, Rotterdam Magazine

25 november 2007

Licht in Rotterdam


Op zaterdag 18 november 2007 werd op het Noordereiland in Rotterdam een plaquette onthuld ter herinnering aan de Russische elektriciteitspionier Achilles de Khotinsky (1850-1933). Het is overigens de tweede plaquette; de eerste uit 1992 ging door sloop en nieuwbouw verloren. Plaats van handeling: een hoek van het appartementencomplex Noorderlicht, naast de Willemsbrug. Op die plaats vestigde De Khotinsky in 1883 de N.V. Elektriciteits-Maatschappij Systeem 'de Khotinsky' - en opende daarmee de eerste accu- en gloeilampenfabriek in Nederland. Acht jaar later begon Gerard Philips met de fabricage van gloeilampen in Eindhoven.
Achilles de Khotinsky was zijn loopbaan begonnen bij de Russische marine. Hij ontwierp een zoeklicht, zodat de vijand ook 's nachts kon worden bestookt, en elektrische ontstekingen voor torpedo's en mijnen In dat laatste was hij zo bedreven, dat hij beschuldigd werd van de bomaanslag op tsaar Alexander II in 1881. Maar toen zat de Khotinsky al in Parijs waar hij aandacht voor zijn lamp trachtte te krijgen. In Londen werkte hij voor de gloeilampenfabriek Alexander Bernstein. Maar de mogelijkheden voor een eigen bedrijf werden hem geboden door de koffiehandelaar Wilhelm Schöffer, die hem naar Rotterdam haalde.
Het Systeem 'de Khotinsky' behelsde een lamp die werd gevoed door een accu. Wie zijn huis of winkel wilde verlichten kreeg als het ware zijn eigen centrale in huis. Tegen het vallen van de avond werden een aantal accu's met een bootje naar de overkant van de Nieuwe Maas gebracht, waar ze werden aangesloten op een draad die de pakhuizen aan de Wijnhaven verbond. Bij stormachtig weer klotste het accuzuur zodanig in de open bakken dat ze na enige tijd mankementen gingen vertonen. De Kothinsky vroeg de gemeente kabels te mogen aanleggen naar vier te plaatsen 'accustations', verspreid over het stadscentrum.
De gemeente, die kort daarvoor de exploitatie van gas ter hand had genomen, voelde er niets voor om een geduchte concurrent als elektriciteit in het zadel te helpen. In het bijzonder van de directeur van Gemeentewerken, G. J. de Jongh, bijgenaamd 'brutale Gerrit', die een eeuw later nog enige tijd in de herinnering voortleefde als naamgever van het Red Ligths District van Rotterdam, ondervond De Khotinsky veel tegenwerking. Particulier initiatief werd minder op prijs gesteld dan men in de handels- en havenstad zou verwachten.
In het laatste kwart van de negentiende eeuw was elektriciteit wat internet voor de laatste decennia van de twintigste eeuw betekende. Op verschillende plaatsen in de Westerse wereld werden uitvindingen gedaan en toepassingen bedacht, in de grote steden werden elektriciteitscentrales opgericht. De ontwikkeling van de techniek ging razendsnel, uitvinders en pioniers liepen elkaar bij wijze van spreken voor de voeten, investeerders werden rijkelijk beloond of verloren hun geld omdat de ene uitvinding de andere overbodig maakte.
In 1882 opende Thomas A. Edison een centrale in New York. Zijn activiteiten breidden zich al snel uit naar Europa en via de Compagnie Continentale Edison in Parijs werd Nederland vertegenwoordigd door de NV Nederlandsche Electriciteitsmaatschappij (NEM). Deze was in Amsterdam gevestigd maar opende aan de Baan in Rotterdam de eerste Nederlandse centrale. Daarmee werden het Grandcafé du Passage, een sigarenzaak, een chocolaterie en een handel in 'parapluiën' verlicht.
De uitvinding van de gloeilamp is door velen opgeëist. Maar het was Edison die met patenten de concurrentie aftroefde. De lamp van Achilles de Khotinsky was kwalitatief niet minder, maar voor een rendabele verspreiding was meer nodig dan een lamp en een accu.
Reeds in 1878 werd de Avenue de l' Opéra in Parijs verlicht. De stad Timişoara (in Oostenrijk-Hongarije, thans Roemenië) was in 1884 de eerste Europese stad met elektrische straatverlichting. De Khotinsky stelde noodgedwongen zijn grootse plannen voor de verlichting van Rotterdam bij en realiseerde nog een kleine centrale aan de Boompjes, die driehonderd lampen kon doen branden. Maar uiteindelijk vertrok hij uit Rotterdam om zijn carrière elders met meer succes voort te zetten. De kans dat Rotterdam de ‘lichtstad’ van Nederland had kunnen worden, was daarmee verkeken.

Meer informatie is te vinden op de website van beeldend kunstenaar en initiatiefnemer van de plaquette Harry Sengers
http://www.khotinsky.nl/ en op http://www.jvdn.nl/van historicus en cartograaf dr. Jan van den Noort.

NRC Handelsblad / Achterpagina 15 november 2007

23 november 2007

Dames en heren,















(foto: Nino Purtskhvanidze) http://picasaweb.google.com/nino2806/AnnaBlamanPrijs2007?pli=1

Op de mededeling dat de Anna Blaman Prijs 2007 aan mij was toegekend, kwamen twee soorten reacties, of eigenlijk, twee soorten mensen die reageerden: de ene soort zei, gefeliciteerd en vroeg gelijk daarna: 'wat schuift het', de andere soort vroeg eerst 'wat schuift het' en was eventueel bereid er een felicitatie aan toe te voegen. Een enkeling dacht dat ik de prijs lang geleden al had gekregen en dat ik nu als het ware voor de tweede keer aan de beurt was.
De formele vraag van het Prins Bernhard Cultuurfonds was of ik de prijs wilde aanvaarden. Ik heb geen moment geaarzeld. Anna Blaman zelf weigerde in 1949 de Lucie B. en C.W. van der Hoogt Prijs, omdat de jury een voorbehoud had gemaakt over de literaire kwaliteit van haar werk. Dat was een moedige daad van Anna BLaman, en niet haar enige, want ze kon die 1000 gulden, daar in dat kamertje in het pension van haar moeder, in de De Vliegerstraat natuurlijk heel goed gebruiken. Misschien kon je er in die tijd wel een nieuwe motorfiets of op z'n minst een mooie motorjas voor kopen. Want dat deed ze graag: motor rijden in een lange leren motorjas.
Natuurlijk heb ik mij in de loop der jaren wel eens afgevraagd of die prijs nog eens mijn kant op zou komen. Objectief gezien voldeed ik aan de voorwaarden, al waren die niet altijd even duidelijk. Was het nu een aanmoedigingsprijs of een oeuvre prijs? Mijn vriend Leyn Leijnse, die vorig jaar overleed, kreeg de prijs al in 1969 voor een roman die op dat moment nog niet eens was verschenen. C.B. Vaandrager heeft er heel lang op moeten wachten, omdat hij over Anna Blaman had geschreven dat zij ontzettend aardig en ontzettend lelijk was, maar dat ze niet kon schrijven. Toen hij de prijs eindelijk kreeg, was het in de vorm van een stipendium dat hem in termijnen werd uitgekeerd omdat het toenmalige Anjerfonds bang was dat het hele bedrag van 10.000 gulden regelrecht naar een dealer zou gaan. En daarmee werd niet een dealer van motorfietsen bedoeld.
Er is door velen opgemerkt dat ik de Anna Blaman Prijs al veel eerder had moeten krijgen. Dat is aardig gezegd, maar je kan je eigen jury niet uitzoeken. Het heeft er misschien mee te maken dat ik nooit in de pas heb gelopen van het zogenaamde letterenbeleid in deze stad. Er was een tijd dat de Rotterdamse Letteren door een soort kultuurkamer op Oost-Duitse wijze werden bestuurd en bestierd. Er waren toen op elke dichter drie ambtenaren werkzaam.
Ondertussen begon ik tot de oudere generatie te behoren en het was de vraag of er nog een jury te vinden was die mijn kant op keek. Een jaar of negen geleden werd ik gebeld door een bestuurslid van het Anjerfonds met de vraag wie toch die dichter was aan wie de jury de prijs toen had toegekend. Het was duidelijk dat een jongere generatie aan de beurt was.
Ik sta, meen ik te kunnen zeggen, tamelijk stoïcijns in dit leven. Sommigen noemen het bescheidenheid, maar dat is het volgens mij niet. Ik hou bijvoorbeeld veel van de eeuwenoude Chinese poëzie waarin geduld en berusting in voortdurende strijd zijn met een verlangen naar het onbegrensde. Deze week heb ik een gedicht geschreven, en aan het graf gelezen, voor een mij onbekende meneer die afgelopen woensdagochtend, om 9.30 uur op de Algemene Begraafplaats in Crooswijk van de Sociale Dienst werd begraven, zonder de aanwezigheid van familie of vrienden. Dit als activiteit van de Stichting De Eenzame Uitvaart, waarvan ik een half jaar geleden de Rotterdamse afdeling heb opgericht. Een groter contrast met deze feestelijke middag is niet denkbaar.
Ik wil maar zeggen, de mens wikt, het lot beschikt.
Dames en heren, tot slot, mijn oren zijn niet erg gewend aan loftuitingen, ik heb dus ook weinig ervaring met dankwoorden. Maar ik zeg het zo:
Ik dank u allen dat u gekomen bent, ik dank het bestuur van het Prins Bernhard Cultuurfonds Zuid-Holland voor het samenstellen van deze jury. Ik dank de jury voor haar wijze besluit. Ik dank iedereen die aan deze middag heeft bijdragen, die dit feestje mogelijk heeft gemaakt, die heeft gesproken, gezongen of gespeeld. En zonder bescheidenheid dank ik ook mezelf een beetje, want ik denk dat het goed is voor de Anna Blaman Prijs dat die aan mij is toegekend. Het is tijd op het glas te heffen. Posted by Picasa

6 november 2007

Bloemlezing

Geachte heer Uitgever,


Bij deze geef ik U

de gevraagde toestemming

voor het opnemen

van mijn gedicht

in de door U beoogde

bloemlezing.


Dienaangaande heb ik de beheerder

van mijn bankrekening gevraagd

om plaats te maken voor het storten

van het bedrag van € 11,80.


Gaarne zie ik t.z.t.

een bewijsexemplaar tegemoet.


Met vriendelijke groet,

24 oktober 2007

Dichtregel (SC - 1)

– Er ging net een bezemwagentje van de Roteb voorbij waarop stond dat de zon kwam aangeslopen. Meer kon ik niet lezen want het was al weer weg. Sinds 1988 rijden er vuilniswagens met dichtregels door de straten van Rotterdam. De laatste tijd steeds minder, want er komen meer ondergrondse containers. Die worden geleegd door snelle wagens met een hijsarm waarop geen andere tekst staat dan dat Rotterdam schoon en heel moet. En dat we daar samen voor moeten zorgen. De dichtregels worden of werden aangeleverd door de Stichting Poetry International die een gesponsorde band heeft met de Roteb. Veel rijdende regels zijn als verstekeling in een vreemde omgeving terechtgekomen. Andere laten niets te raden over: Ik heb mijn hark in Heidelberg verloren. (Cees Buddingh’) bijvoorbeeld. Als de volle vuilniszakken aan de rand van het trottoir liggen te wachten, als de mantelmeeuwen de zakken hebben opengescheurd en de troep over de stoep hebben verspreid, als dan de vuilniswagen verschijnt waarop staat: een trillend donzen wenkbrauwknik een aanzien en in zwijgen spreken (J.H. Leopold) – ja, dan komt de roos op de vuilnisbelt tot bloei. Als de wagen voorbij is blijft de losse troep liggen want de mannen nemen alleen de grijpbare zakken mee. Dan is de mooiste dichtregel het telefoonnummer dat je kan bellen als je een klacht hebt. Ach nee, niets te klagen, ik klaag nooit, ik constateer wel eens wat. Ik ben dichter, officieel debuut in januari 1973, in dat jaar ook deelnemer aan Poetry International, sindsdien nog zeven dichtbundels gepubliceerd, bloemlezing van de Rotterdamse poëzie samengesteld, vertalingen gemaakt, lezingen gegeven, enzovoort. Men noemt mij een Rotterdams dichter, wat ik een eer vind, want daar zijn er niet veel van. Pas in 2002 kreeg ik het verzoek of er een regel van mij op een vuilniswagen mocht worden geplaatst. Een honorarium was er niet, want ach, dichters leven van de wind, of uit de afvalbakken (daar kan ik wel een voorbeeld van geven), die kunnen voor minder dan een vuilophaler worden ingeschaald. Maar ik zou een foto krijgen van de vuilniswagen waarop mijn regel stond. Ceci n’est pas une vuilniswagen. IJdel genoeg om ja te zeggen. Vervolgens een jaar niets gehoord, nog eens geïnformeerd, weer een jaar niets gehoord. Ook nooit vernomen of mijn regel was geplaatst. Kort geleden zag ik een wagen van de Roteb voorbijrijden, een oplegger met een klein voertuig waarop mijn regel stond. Het was vermoedelijk een hondenpoepstofzuiger. Moet ergens in een strontrijke omgeving zijn werk doen. Ik weet niet waar. Die foto heb ik nooit gekregen. Ik las mijn regel als een brief in een fles gevonden: Men zag hier puinhopen / en zong van mooi weer/ bij iedere eerste steen.



(SC/02-270907)

24 september 2007

Lof voor Van 't Hoff

Reeds tien dagen na zijn dood, op 1 maart 1911 in Berlijn, kwamen de hoogleraren en docenten van de Universiteit van Amsterdam bijeen om te bespreken hoe hun beroemde collega, professor en Nobelprijswinnaar Jacobus Henricus van ’t Hoff gehuldigd behoorde te worden. Men sprak de wens uit een gedenkteken op te richten dat in Amsterdam moest verrijzen, de stad waar hij bijna twintig jaar werkte en waar hij zijn belangrijkste ontdekkingen had gedaan.
Aan de uitnodiging in het Comité zitting te nemen, die werd verstuurd aan tal van vooraanstaande natuur- en scheikundigen in binnen- en buitenland, werd ruim gevolg gegeven. In hun eerste vergadering gaven velen de voorkeur aan de oprichting van een stichting of fonds, waardoor scheikundig onderzoek bevorderd zou worden. De inzameling der gelden liep echter zo voorspoedig dat beide gerealiseerd konden worden. Het Van ’t Hoff-fonds, dat in 1913 in Amsterdam werd opgericht, verleent nog heden ten dage subsidies aan jonge buitenlandse studenten die in Nederland aan een workshop op het gebied van de chemie willen deelnemen en organiseert eenmaal in de vijf jaar de Van ’t Hoff-lezing door een internationale expert op het gebied van de scheikunde.
Met het gedenkteken liep het anders dan men aanvankelijk had gewenst. Buiten de kring van geleerden toonde de gemeente Amsterdam geen belangstelling voor plaatsing van een beeld. In Rotterdam, de stad waar Van ’t Hoff in 1852 werd geboren, was men bereid de plannen te steunen. Een plek was gauw gevonden: het plein voor de Hogere Burger School aan de ’s Gravendijkwal, de derde behuizing van de eerste Rotterdamse HBS met vijfjarige cursus, die in 1865 op dringend advies van minister Thorbecke was gesticht. De vijftienjarige Henry van ’t Hoff was een van de eerste leerlingen.
Vijf beeldhouwers werden uitgenodigd een ontwerp in te dienen, waarvan naar het oordeel van de jury het ontwerp van Ch. van Wijk alle andere overtrof. Op 17 april 1915 vond de onthulling plaats, waarbij de buitenlandse gasten wegens de oorlog niet aanwezig konden zijn. Voor de aanwezigen verscheen een monumentaal beeld van de bronzen geleerde die hoog op een piëdestal in een stoel gezeten over de toen nog statige ’s Gravendijkwal uitkeek, aan zijn voeten de twee kalkstenen paranimfen Verbeeldingskracht en Rede.
Van ’t Hoff zou er wellicht bij hebben gebloosd, want uit de gedenkschriften komt hij tevoorschijn als een bescheiden en zelfs verlegen persoon. Geen valse bescheidenheid uiteraard, want daar was geen enkele reden voor. De carrière van deze grote geleerde ging vrijwel van jongs af voorwaarts, eerst in het dokterhuis aan de Noordblaak waar vader Van ’t Hoff, alvorens het eten werd opgediend, voor zijn zeven kinderen Shakespeare reciteerde. Zoon Henry hield er een grote liefde voor de poëzie aan over, in het bijzonder voor het werk en de persoon van Lord Byron. Op de muziekschool sleepte hij prijzen in de wacht voor zang en klavier. Hij droomde van een grootse carrière als dramaturg.
Maar het was de tijd van de opkomst van de techniek en de natuurkunde, waarbij Nederland ten achter liep. Rotterdam werd steeds moeilijker bereikbaar voor de groter wordende schepen. In 1863 was Caland begonnen met het graven van de Nieuwe Waterweg. In verschillende steden opende een Hogere Burger School zijn deuren voor een nieuw soort onderwijs dat meer dan het gymnasium op praktische kennis was gericht. Thuis hield de jonge Van ’t Hoff séances voor familie en vrienden waarbij hij natuurkundige proeven toonde, tegen betaling, want er moesten nieuwe materialen worden aangeschaft, pipetten, buretten, kolven, reageerbuisjes, enz.
Op zijn zeventiende ging hij studeren aan de polytechnische school in Delft, daarna in Leiden, in Bonn, in Parijs en in Utrecht, waar hij promoveerde en werkte vervolgens lange tijd in Amsterdam en Berlijn. Zijn pamflet van 13 pagina over structuurformules in de ruimte, dat in het Frans onder de handzame titel La Chimie dans l’Espace verscheen, zou een enorme impact hebben op het chemisch denken. Als zijn belangrijkste ontdekking wordt de introductie van de stereochemie gezien.
Van ’t Hoff kreeg tal van prijzen en eretitels toegekend. De belangrijkste was de toekenning van de eerste Nobelprijs voor de Scheikunde in 1901. Zijn roem is binnen de wetenschappelijke wereld gebleven, voor het grote publiek is hij onbekend. Daar heeft het kolossale monument aan de ’s Gravendijkwal geen verandering in gebracht. Enkele jaren geleden moesten de paranimfen worden vervangen, zozeer was het kalksteen door de luchtvervuiling van het stadsverkeer aangetast. In het voormalige HBS-gebouw zijn kunstenaarsateliers gevestigd. Als de duisternis valt, biedt het Van ’t Hoff-monument enige beschutting aan lieden die van het zichzelf toedienen van chemische middelen een levenszaak hebben gemaakt.

NRC Handelsblad Achterpagina 24 september 2007

21 september 2007

Meisje Maasmeisje

Een been een been
in plastic verpakt in een sporttas
in het Mallegat in de Nieuwe Maas.

Dan een romp een romp
in een trollykoffer drijvend
aan de overkant bij het park.

En verderop nog een tas,
tassen zat, een tas met een hoofd
een hoofd in een tas.

Het nieuws is dat het een meisje is,
dat men het een naam geeft,
wij noemen haar (werknaam) Maasmeisje.

Snelle krantenlezer denkt
meisje uit de ijzertijd, veenlijkje,
geofferd aan de goden zoals dat van Yde.

Maar nee, eigentijds meisje, meisje van nu,
ouder zusje van meisje van Nulde.
Niet gemist niet vermist.

Haar schoolbank bleef leeg,
haar gymspullen ongebruikt.
Boven water gekomen.

Volgt reconstructie: gang langs instanties,
passen en meten of delen passen,
qua dna ook, en gebeeldhouwd

herkend door hulpverleners, klasgenoten,
buurtbewoners: het was een schatje,
ze had altijd zo veel te vertellen.


http://www.vpro.nl/programma/cantina/afleveringen/35711576/media/36787468/

3 september 2007

Zojuist verschenen



De Leopoldroute - een literair-historische wandeling door de binnenstad van Rotterdam Uitgeverij Douane (www.uitgeverijdouane.nl) Prijs € 7,50

22 augustus 2007

Eenzame uitvaart in Rotterdam (2)



Zoals bekend wordt in Groningen, Amsterdam, Utrecht en sinds kort ook in Den Haag voor een overledene bij wiens uitvaart niemand aanwezig is, een gedicht geschreven en voorgelezen.
Ruim een jaar geleden heb ik geprobeerd een dergelijke funerale geste in Rotterdam te doen plaatsvinden. Aanvankelijk zonder succes, tot ik wethouder Dominic Schrijer het plan voorlegde.
Op dinsdag 21 augustus 2007 hebben de SoZaWe Rotterdam (de heer Verstraaten van Beek) en de stichting De eenzame uitvaart (de heer Starik, coördinator voor Amsterdam en van de landelijke stichting De eenzame uitvaart) een overeenkomst gesloten tot het in Rotterdam begeleiden van een teraardebestelling of een crematie van een eenzame dode met een gedicht. Ik was bij de ondertekening aanwezig.
Ik zal als coördinator optreden. Ten eerste zal een ‘een poule des doods’ worden samengesteld, dat wil zeggen, een lijst van dichters die bereid zijn hieraan mee te werken. Een uitvaart vindt in de regel om 10.00 uur ’s morgens plaats. Het gedicht moet binnen enkele dagen en misschien wel eens in kortere tijd worden geschreven. De informatie zal summier zijn. In Groningen worden zo plmin 1 à 3 mensen per jaar ter aarde besteld, in Amsterdam loopt het aantal meestal naar de 15. Hoeveel dat er in Rotterdam zullen zijn, zal de tijd leren.

EENZAME UITVAART IN ROTTERDAM VAN START - een bericht van Starik (www.starik.nl/stariks)

Vanmiddag werd de overeenkomst getekend tussen de Gemeente Rotterdam, meer specifiek de afdeling SoZaWwe (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) en Stichting De eenzame uitvaart, om ook in Rotterdam eenzame uitvaarten in het vervolg vergezeld te doen gaan van ‘een speciaal voor deze gelegenheid geschreven gedicht van een kwalitatief hoogstaande dichter,’ zo formuleert men dat. Tot coördinator werd benoemd de heer Rien Vroegindeweij.We hebben afgesproken elkaar op het Centraal Station te ontmoeten. Ik wacht in de hal / bij de boekenstal, schreef hij. ‘Ik kan het niet laten,’verontschuldigt hij zich, als we tegelijk de hal binnentreden. We worden op een kantoor verwacht. Ik weet niet waar dat kantoor is. Rien wel. Bekwaam stuurt hij zijn donkerblauwe, kleine middenklasser door het Rotterdamse verkeer. Misschien een wat ouder model Peugeot, of iets Hyundai-achtigs. We arriveren een kwartier te vroeg op onze afspraak. We nemen plaats op een muurtje bij de ingang. Een daklozenkrantverkoper vraagt om een vloeitje. Rien wordt gebeld over een schroevendraaier. ‘Ergens in mijn werkhok,’antwoordt hij, en even later, ongeduldig: ‘dat kan ik van hieruit niet zien.’ Een portier komt naar buiten en vraagt of we komen voor het loonbeslag. Hij ziet ons kennelijk voor deurwaarders aan. We ontkennen, maar als we ons even later bij de balie melden kan ik het niet laten. Somber zeg ik: ‘loonbeslag.’De portier grijpt onmiddellijk de telefoon. Het kost enige moeite hem ervan te overtuigen dat het hier een geval van typisch Amsterdamse humor betreft. Dan worden we naar een andere ingang doorverwezen. Onderweg word ik aangeklampt door een nerveuze mevrouw. Of ik een vloeitje kan missen. Dat kan ik. We moeten ons melden bij een meneer met een dubbele naam, we zijn allebei de namen vergeten. Het is een dubbele naam zonder streepje. Dat betekent niet dat hij van adel is, maar dat hij de doopnaam van zijn vrouw erbij heeft genomen, weet Rien. Dat is hem aan de telefoon uitgelegd.Na het noemen van trefwoorden als afspraak, eenzame uitvaart en medewerker krijgen we een bezoekersbadge opgespeld en mogen we ons vervoegen op de derde etage. We worden er ontvangen door een hartelijke medewerker. Verstraaten van Beek, stelt hij zich voor. Nu weten we het weer. In een kantoortje krijgen we thee geserveerd in een mok met opschrift, zoveel jaar rampenbestrijding. Aan een wand hangt een bordje aan een ketting waarop staat: ‘bij crisis omdraaien.’ Ik weersta de verleiding. Verstraaten van Beek excuseert zich voor een sanitaire stop. Hij komt juist uit een ander overleg, en heeft geen tijd gehad zich te ontlasten. ‘Ik doe mee,’ zeg ik, van het treintoilet maak ik slechts in hoge noodgevallen gebruik. Zo wandelen een lange gang terug, richting sanitaire voorzieningen, die naar het inzicht van Verstraaten wel schoon zijn, in weerwil van de bedompte geur die de nabijheid van onze bestemming verraadt. Een probleem met de ontluchting. ‘Een ziek gebouw’ vindt hij, ‘maar we gaan verhuizen.’ Er zijn twee naastgelegen toiletten, waarvan de scheidingswand niet helemaal tot het plafond doorloopt. Je hoort het ritselen van kleding, het klikken van een riem. Even vrees ik dat er een grote boodschap gaat worden gelegd. Dan hoor ik een aarzelend geklater opklinken, en komt de verlossende straal ook bij mij los. We zwijgen. We wassen onze handen. Daar komt het gesprek weer op gang.Er is een contract opgesteld, dat zich over acht pagina’s uitstrekt, en dat ik als vertegenwoordiger van de Stichting moet gaan tekenen. Ik vraag of er een aula wordt gehuurd, bij een eenzame uitvaart. Of er dan muziek wordt gespeeld, de gebruikelijke drie muziekstukken. Nee, er wordt geen aula gehuurd. En muziek, tsja, muziek is voor de nabestaanden, daar heeft de dode niks meer aan. Maar als wij dat prettig vinden, staat het ons vrij met de uitvaartondernemer te overleggen of de aula in het geval van een eenzame uitvaart niet toch ter beschikking kan worden gesteld. Goedzee, heet de uitvaartondernemer die de eenzame uitvaarten voor Rotterdam verzorgt. Vanuit de gemeente zal dat niet komen. Het gaat immers om gemeenschapsgeld. We moeten het goed begrijpen, van dat gemeenschapsgeld. Sinds de conjunctuur meezit, is er ook al voor een bloemstuk van gemeentewege zorg gedragen, en nu komt ook de dichter er nog bij. Het moet ook niet veel gekker worden. Rotterdamse nuchterheid. Het is meer dat wij niet willen achterblijven, nu alle grote steden de eenzame uitvaart omhelsden. Ik informeer naar eventuele perscontacten. Naar de mogelijkheden tot publicatie achteraf van het gedicht en een verslag. Ook daar worden geen problemen verwacht. Het is allemaal heel eenvoudig. De gemeente draagt de dode aan de uitvaartondernemer over, de uitvaartondernemer regelt de rest. De medewerkers van de Dienst die met de overdracht zijn belast bezoeken deze uitvaarten niet. Overdracht is overdracht. Klaar.Verstraaten legt uit dat hij verwacht dat een eenzame uitvaart slechts zelden voor zal komen. Er wordt bijna altijd wel een buurvrouw of een medewerker van het verpleeghuis bereid gevonden de uitvaart te bezoeken. Hij haalt praktijkvoorbeelden aan. Het indrukwekkendste lijk dat hij ooit een woning heeft aangetroffen had daar maanden gelegen, was verkleurd tot zwart, met op zijn borst het overschot van een kat. Dan herinnert Rien zich dat hij verzuimd heeft de auto, die pal voor de andere ingang van de Dienst staat geparkeerd, van een parkeerkaart te voorzien. Dat gaat een boete worden. We gaan over tot de enige handeling die er eigenlijk concreet van mij wordt verwacht: het tekenen van de overeenkomst. De directeur van de Dienst heeft al getekend: alleen mijn handtekening ontbreekt nog. Mijn handtekening valt groter uit dan die van de directeur zelve. Dan is het moment van afscheid gekomen. We schudden handen. Verstraaten begeleidt ons naar de lift. Die brengt ons terug naar beneden, waar we de badges weer inleveren. De auto is boetevrij gebleven.We besluiten de overeenkomst te vieren in Hotel New York, met de altijd weer verrassende regel van Vaandrager ‘de kroketten in het restaurant / zijn aan de kleine kant.’ De juist benoemde coördinator merkt daarover op dat de titel van het gedicht ontbreekt. Ik weet van geen titel. Jawel, de titel luidt ‘Made in Madurodam’. Dat zet het gedicht toch in een ander licht. Het maakt de kroketten verhoudingsgewijs veel groter dan ze in mijn beleving waren. Wonderlijk, dat die titel vrijwel overal waar die beroemde regels geciteerd worden, ontbreekt.Ze staan in een wat kinderlijk handschrift over een geschilderde theepot van Klaas Gubbels op een wand van het restaurant gekalkt. Alsof ze hier de kroketten met warm water koken. In mijn herinnering waren ze op meer permanente en veel sierlijker wijze bij de entree van de uitspanning aangebracht.We spreken door hoe we de zaak zullen gaan aanpakken. Er wordt ons immers geen strobreed in de weg gelegd. ‘We mogen niet achterblijven.’ Dat argument heeft Vroegindeweij zelf bij de wethouder aangedragen. Vroegindeweij zal de eerste uitvaart in ieder geval voor eigen rekening nemen. Hij noemt namen van dichters met wie hij contact heeft gehad, van wie hij verwacht dat ze aan de Rotterdamse Poule des doods zullen deelnemen: Menno van der Beek, Jana Beranová, Daniël Dee, Manuel Kneepkens, Hester Knibbe, Naomi Esther Perquin, Anne Vegter. Hij heeft erover met Jules Deelder gesproken. Ook hem leek het wel wat. Maar de veronderstelde aanvangstijd van de uitvaarten, doorgaans vroeg in de morgen, doen hem aarzelen of het realistisch is, Deelder daadwerkelijk bij de ingang van de begraafplaats aan te mogen treffen.Dan ligt er nog de kwestie: wel of geen verslag. Kiezen we voor de Amsterdamse variant, met de altijddurende aanwezigheid bij alle uitvaarten van de coördinator, belast met het schrijven van het verslag, of laten we dat aan de dichters van dienst over. We kunnen het ook achterwege laten. De variant Den Haag koos voor dat laatste. We besluiten niets te beslissen, dat kan ook niet, daarover zal het Bestuur van de Stichting moeten worden geraadpleegd. En het Bestuur heeft bijna altijd vakantie. Meneer Verstraaten heeft gezegd dat hij verwacht nog voor de jaarwisseling een eerste eenzame uitvaart aan te kunnen melden. Tegen die tijd is het alweer vakantie. Kerstvakantie. We huiveren bij het vooruitzicht.In de stationshal word ik ten derde male aangesproken. Op de terugweg, in de trein, noteer ik in mijn boekje: ‘Rotterdam? Extra vloeitjes meenemen.’

3 augustus 2007

Anna Blaman Prijs (4)

Persbericht van het Prins Bernhard Cultuurfonds

Anna Blaman Prijs Rotterdam 2007 voor Rien Vroegindeweij

Rotterdam, 19 juli 2007. De Anna Blaman Prijs voor literatuur van het Prins Bernhard Cultuurfonds Zuid-Holland is dit jaar toegekend aan de schrijver Rien Vroegindeweij.
De jury, bestaande uit Henk Mali (voorzitter), Giel van Strien, Maria Heiden, Sytske Sötemann en Vinod Bhagwandin, heeft met deze prijs de enorme bijdrage van deze dichter, prozaïst, theaterschrijver en columnist aan de literatuur willen bekronen.

Het werk van Rien Vroegindeweij is niet weg te denken uit de literaire en journalistieke wereld van de Maasstad. De jury benadrukt in haar rapport vooral de manier waarop Vroegindeweij Rotterdam heeft weten te vangen in zijn poëzie: “het ritme van de stad klinkt door in zijn teksten, en met zijn snelle reacties op actuele gebeurtenissen trapt hij op de staart van de Rotterdamse tijd.”

De Anna Blaman Prijs voor literatuur werd in 1965 door het Prins Bernhard Cultuurfonds Rotterdam ingesteld. De prijs is bestemd voor schrijvers of dichters die wonen en/of werken in het Rijnmondgebied en wordt elke drie jaar toegekend. In de tussenjaren worden respectievelijk de Hendrik Chabot Prijs voor beeldende kunst en de Elly Ameling Prijs voor muziek uitgereikt.

Mr. I.W. Opstelten, burgemeester van Rotterdam en voorzitter van het Prins Bernhard Cultuurfonds, zal de prijs op 16 november uitreiken in het stadhuis te Rotterdam.

Noot voor de redactie
Voor meer informatie over de prijs kunt u contact opnemen via het mailadres: Annablamanprijs2007@live.nl.
Meer informatie over Rien Vroegindeweij vindt u op www.vroegius.nl

29 juli 2007

Anna Blaman Prijs (3)

Na wat emails en telefoontjes te hebben gepleegd staat C.B. Vaandrager nu in de database van literaire prijzen van het Letterkundig Museum (www.letterkundigmuseum.nl). Wat de reden is waarom hij niet in de lijst werd opgenomen, is mij een raadsel, al heb ik mijn vermoedens. Hij kreeg de prijs in 1981.

24 juli 2007

Anna Blaman Prijs 2007 (2)


Vanaf 1966 (Adriaan van de Veen) wordt de Anna Blaman Prijs onder wisselende naamvoering uitgereikt aan auteurs die wonen en/of werken in of anderszins nauw verbonden zijn met Rotterdam. De eerste vier keer jaarlijks. In 1967 aan W.A. Wagener, in 1968 aan Bob den Uyl en in 1969 aan Leyn Leijnse, voor een roman die toen nog moest verschijnen. Daarna zit er lange tijd geen regelmaat meer in. In 1971 Herman Romer, in 1974 Jacobus P. Bos. Pas in 1981 kreeg C. B. Vaandrager de Anjerfonds-Blaman-prijs, zij het dat er de opdracht aan verbonden was de dichtbundel ‘Vleeswagen naar Parijs’ te voltooien. De bundel kwam nooit af. De prijs werd hem ceremonieel in de Burgerzaal van het Stadhuis uitgereikt, maar wordt in de lijst van prijswinnaars (Letterkundig Museum) niet genoemd. In 1988 kreeg J.A. Deelder de prijs en werd tevens aan Jaap Koopmans een kleine aanmoedigingsprijs toegekend. Vervolgens tweejaarlijks, 1990 Frank Koenegracht; 1992 J.W. Oerlemans, 1994 Jan Eijkelboom, 1996 Marcel Möring, 1998 Theo Verhaar. Aan de samenstelling van de verschillende jury’s is te zien dat de prijswinnaars een goede verstandhouding met de sectie Letteren van de Rotterdamse Kunststichting hadden. Nadat deze was opgeheven, heeft zij haar invloed op persoonlijke titel van haar eerste gepensioneerde geheimschrijver nog lange tijd doen gelden. Tegenwoordig wordt de prijs om de drie jaar toegekend. In 2001 aan Hester Knibbe en in 2004 aan Anne Vegter. In 2007 valt mij dus de eer te beurt. Ik ben er blij mee.

10 juli 2007

Anna Blaman-prijs 2007

Er komt nog een officieel persbericht, maar ik kan nu al mededelen dat de Anna Blaman-prijs 2007 aan mij is toegekend. De uitreiking zal in november plaatsvinden.

23 juni 2007




Rotterdam Rome vice versa

Ik heb het lang tegen kunnen houden, maar uiteindelijk moest het er toch een keer van komen om een georganiseerde reis te maken. Het reisbureau had onder andere de high lights van Italië in de aanbieding. Een zevendaagse reis naar de steden van Toscane plus een bezoek aan Rome.

De vlucht van Zestienhoven naar de Da Vinci Airport nabij Rome duurde aanmerkelijk korter dan de busreis naar ons hotel in een overigens prachtig dorp aan de Thyreense zee, waar wijlen Marcello Mastroianni onze buurman was geweest. En verder hebben we in één week 2300 kilometer afgebust. Zeer vermoeiend, maar ook zeer de moeite waard.
Ruim dertig jaar geleden was ik een tijdje conducteur op de couchettetrein van de Wagons Lits en toen kwam ik wel eens in Italië, in Milaan en in Ventimiglia. Maar het echte Italië ligt in Rome, dan wel in Toscane, in de steden Sienna, Volterra, San Gimignano, Luca, Pisa en Florence. Mamma mia, calzone di quatro staziones, wat een schoonheden! Je valt van de ene verbazing in de andere. Je komt ogen te kort. Ik kon er in ieder geval niet genoeg van krijgen, maar er schijnen mensen te bestaan die er niet tegen kunnen, die van zoveel schoonheid in de war raken.
Dat overkwam de Franse schrijver Stendhal toen hij in het begin van de 19e eeuw Florence bezocht. In de Santa Croce basiliek, het mausoleum waar renaissance grootheden als Michelangelo, Galileï en Machiavelli in hun praalgraf liggen opgebaard, klopte hem het hart in de keel. Bij het zien van zoveel schoonheid raakte de Fransman in psychotische toestand. Dat de overgevoelige Stendhal vaak en voornamelijk achter de verkeerde en meestal reeds getrouwde vrouwen aan zat, had daar misschien ook mee te maken.
Hoe vaak had ik niet een foto of een filmbeeld van het Colosseum gezien. Maar er echt bij staan is toch iets anders. Je hoorde de gladiatoren schreeuwen en de wilde roofdieren brullen. Of was dat het lawaai dat de duizenden toeristen maakten? Bij de Trévifontein was het wat dat betreft helemaal een gekkenhuis. Als je nooit in de Sint Pieter bent geweest, denk je als ongelovige calvinist misschien dat de rooms-katholieke kerk een poppenkast is. Inderdaad, maar wel een hele mooie en een hele grote. Al is hij dan ter ere van een arme timmermanszoon opgericht, hij is bepaald niet van triplex en hardboard gemaakt.
Van de Antieke Oudheid door de duistere Middeleeuwen en via het schitterende licht van de Renaissance naar het moderne en postmoderne Hier en Nu van Rotterdam is een korte vlucht maar een grote stap. Er zijn mensen die Rotterdam de mooiste stad van Nederland vinden, zo niet van de wereld, in ieder geval een wereldstad. Maar die zijn kennelijk nooit in Rome geweest.

Rome en Rotterdam, de beginklank is dezelfde maar daarmee houdt de vergelijking ook op. De eeuwige stad, oude hoofdstad van een imperium, minstens 3000 jaar oud, zetel van een wereldgodsdienst, en een provinciestad van 650 jaar zijn uiteraard onvergelijkbaar.
Zou ooit iemand zijn flauwgevallen bij het zien van de Euromast of de Erasmusbrug? Of in een psychose zijn geraakt bij het aanschouwen van de praalgraven van Johan van Brakel, Egbert Kortenaer en Witte Corneliszoon de With die in onze eigen Grote of Sint Laurenskerk al eeuwen in marmer liggen te pronken?
Heinrich Heine schreef dat Göttingen, de stad waar hij studeerde, op zijn voordeligst uitkwam als je er met de rug naar toe stond. Rotterdam toont zich op zijn fraaist als je er van enige afstand naar kijkt. Als je bijvoorbeeld vanaf de Van Brienenoordbrug de skyline ziet, dan zie je een stad liggen waar je snel naar toe wilt. Maar naarmate je dichterbij komt en als het ware de skyline binnen rijdt, dan moet je toch, zeker met de steden van Italië nog vers in het geheugen, als een soort winstwaarschuwing, je schoonheidsverwachting telkens een beetje meer naar beneden bijstellen. Het is niet anders. Roma locuta, causa finita.

Rotterdam Magazine PuntUit juni/juli 2007

12 mei 2007

Brandgrens


In de 'bonbondoos' bovenop de Van Nelle fabriek werd beslist dat de binnenstad van Rotterdam een city naar Amerikaans voorbeeld zou worden.

In het jaar dat Rotterdam zijn 600-jarig bestaan zou vieren, werd de historische binnenstad op 14 mei 1940 door 97.000 kilo Duitse brisantbommen verwoest. Wat in eeuwen was opgebouwd, werd in tien minuten vernietigd. De bommen zetten de stad in lichterlaaie, een verterend vuur loeide door de straten, door huizen en gebouwen. Waar het vuur stopte, ontstond de brandgrens, die de overgang tussen vóór en na, tussen oud en nieuw Rotterdam zou markeren.
Toen een half jaar later het puin was geruimd en op stapels gezet, leefden de Rotterdammers in een stad die er niet meer was. De dingen die het dagelijks leven vertrouwd en mededeelbaar hadden gemaakt, waren verdwenen: opschriften van winkels, straathoeken, uithangborden, etc. Op de Coolsingel stonden het Stadhuis, het Postkantoor, een hotel en een warenhuis nog overeind. Maar overal elders betwistte men elkaar waar de waterstoker had gezeten of dat de paardenslager op de hoek van die en die straat zat.
Vier dagen na het bombardement werd er al vergaderd over de plannen voor de wederopbouw. Niet door de bestuurders, maar door de havenbaronnen en industriëlen, die altijd al de dienst in de havenstad hadden uitgemaakt. Plaats van bijeenkomst: het directiekantoor, bijgenaamd ‘de bonbondoos’, in de Van Nelle fabriek, waar directeur Van der Leeuw de vergadering voorzat. Daar werd beslist dat de binnenstad een zakencentrum, een city naar Amerikaans voorbeeld zou worden.
Stadsarchitect Witteveen ontwikkelde een plan dat hij in 1941 presenteerde. Hij bepleitte om op het stramien van het oude stratenplan de binnenstad voor een groot deel te restaureren of tenminste herkenbare herbouw te realiseren. Maar dat was niet helemaal de bedoeling. Witteveen werd min of meer opzij gezet (hij nam in 1945 ontslag) en zijn assistent Van Traa, die meer geneigd was naar zijn opdrachtgevers te luisteren, maakte een nieuw plan, in feite niets meer dan een nieuw stratenplan, dat voorzag in de aanleg van brede verkeerswegen en waarin ruime kavels waren gereserveerd voor de bouw van bank- en kantoorgebouwen, winkels, warenhuizen en bedrijfspanden. Zo kregen de navolgers van het Nieuwe Bouwen vrij baan om hun dozen van glas en beton en andere Siberische tochtgaten neer te zetten en ‘aan de schepping van nieuwe maatschappelijke ordeningen mee te werken’ (Bakema).
De meeste gebouwen die het bombardement hadden overleefd en konden worden hersteld, werden omwille van het wederopbouwplan afgebroken. Het heeft maar een haar gescheeld of men had met genoegen de ruïne van de Laurenskerk gesloopt omdat die in de weg stond. De Coolsingel, voor de oorlog een kosmopolitische boulevard, hoofdstraat van een drukbevolkt gebied, waar naast handelshuizen theaters, bioscopen, dancings en grandcafés waren gevestigd, werd een verkeerweg waar na zessen het spreekwoordelijke kanon kon worden afgeschoten zonder iemand te raken. Een straat waar heden ten dage nog niemand woont omdat er geen woonhuizen zijn.
De voormalige bewoners van de binnenstad werden naar de buitenwijken en verder verwezen of werden aan hun lot overgelaten. Tienduizenden Rotterdammers hebben decennia lang bij familie ingewoond, of vonden een onderkomen in een veelal onbewoonbaar verklaarde ‘halve woning’.
Het heeft lang geduurd voordat het besef doordrong dat een binnenstad meer is dan een verzameling bedrijfsgebouwen en toevoerwegen. Momenteel is de brandgrens weer enigszins zichtbaar omdat op verschillende plaatsen de wederopbouwgebouwen worden gesloopt om plaats te maken voor de wolkenkrabbers van een nieuwe maatschappelijke ordening.
Naar een aangenomen motie van Manuel Kneepkens, voorman van de inmiddels verdwenen Stadspartij, zal de brandgrens op de een of andere wijze worden gemarkeerd. Aanstaande maandag wordt bekend gemaakt hoe dat zal gebeuren. De wens van de initiatiefnemer is een eenvoudige markering in het plaveisel. Te vrezen valt dat we daar in de postmoderne architectuurstad niet mee weg komen.

NRC Handelsblad Achterpagina, 12 mei 2007


7 mei 2007

Tiengemeten

Op 10 mei a.s. wordt het agrarische eiland Tiengemeten om zo te zeggen officieel teruggegeven aan de natuur. Vaste bewoner Ton van der Graaf schreef er een mooi boekje over ‘Over het Vuile Gat naar Tiengemeten’. Anekdotes, herinneringen, wetenswaardigheden. En natuurlijk sterke verhalen. Het boekje is voor de prijs van € 9,95 te koop in het bezoekerscentrum op het eiland en op het vasteland. Het voorwoord is van Geert Mak. Ik schreef er een gedicht voor.

Tiengemeten

Waar eens in kaarsrechte kavels,
doorsneden door nog rechter sloten,
peen en uien, graan en aarpels
aan de vruchtbare klei ontsproten

en mens en dier zich veilig waanden
achter de dijken van dit kleine land,
zal het bewerkte en het bestaande
weer opgaan in een oud verband

dat van het vasteland gescheiden
in aanvang reeds bestond: kringloop
onder het regiem van de getijden
zandbank, broedplaats, biotoop.

15 april 2007


De man van Marathon

Ooit versloegen Athene's helden
de Perzen in de slag bij Marathon.
Om dit heuglijk nieuws te melden
liep één held zo hard hij kon

naar Athene om daar uit te leggen
hoe de strijd verlopen was.
Maar hij kon geen pap meer zeggen
en stierf ter plekke, in het harnas

zogezegd; de mensen in Athene
zeiden in hun eigen sportjargon:
hij had vandaag geen goeie benen

en hij had veel meer moeten trainen
voor zo'n lange loop van Marathon.
Nu weten we nog niet wie er won.

10 april 2007

A Punt Moonen

Op maandag 29 januari 2007 stond in een rouwadvertentie in NRC Handelsblad dat op woensdag 24 januari 2007 in het verpleeghuis Hannie Dekhuijzen van de Stichting Humanitas in Rotterdam A.W.P. Moonen was overleden. Over de pagina met rouwadvertenties laat ik altijd maar een half oog gaan. Daarom had ik niet in de gaten dat A.W.P. Moonen de Rotterdamse schrijver en dichter A Punt Moonen was. Terwijl de advertentie toch opende met een regel die onmiskenbaar van hem was: ‘Nabestaanden, erfgenamen, volgauto’s, regen en wind. Na U’. Een regel die in een andere indeling een gedicht uit zijn bundel Gezagvoerdersverzen uit 1988 bleek te zijn.
A. Moonen werd op 28 augustus 1937 geboren in de Hollandsestraat op Rotterdam-Zuid. Over zijn jeugd is weinig bekend. Na Rotterdam woonde hij in Den Haag, in Delft en in Amersfoort en vervolgens in Amsterdam, waar hij zijn beste jaren beleefde. Hij publiceerde in het satirische studentenblad Propria Cures, werd bekend als provocateur, hij was de sidekick in het programma RUR van Jan Lenferink en was een veelgevraagde gast op de VPRO Radio. Hij werd een keer door professor Karel van het Reve hoogstpersoonlijk van een podium geslagen. En dan schijn je er in Amsterdam helemaal bij te horen. Begin jaren negentig keerde hij naar zijn geboortestad terug.
Feitelijkheid en fantasie lopen in werk en leven van Moonen door elkaar, hij kon op een plechtstatige wijze over hele vieze dingen schrijven, over dingen onder de gordel zal ik maar zeggen. Zo vond hij het vrouwelijk geslachtsdeel in onze Westerse cultuur schromelijk overschat, terwijl hij de loftrompet stak over het achterwerk van zijn Turkse minnaar Hikmet, tevens huisvader in Bospolder. Hij deed het met mannen en jongens, maar een vrouw, mits van meer dan gemiddelde omvang, was ook welkom.
A Punt Moonen. Op de vraag waar de punt voor stond, antwoordde hij vóór Moonen. Niemand wist precies of hij Arie, Adrie of Arend of misschien wel Arendo heette. A. Moonen, de schrijver, niet te verwarren met A. Moonen, de paardenslager uit de Mauritsstraat, tegenwoordig de slager van Hotel New York.
In 1986 publiceerde hij de roman De wurger van Delft, dat als zijn beste boek wordt beschouwd. Daarin beschreef hij in detail bepaalde zaken over een geruchtmakende moordzaak, zodanig dat hij als verdachte werd gearresteerd en verhoord. In de bundel Naar Portugal doet hij in het verhaal Hotel Lissabon verslag van een vakantietripje naar Portugal, dat wil zeggen, naar Hotel Lissabon in de Kortenaerstraat te Rotterdam. Op vakantie in de eigen stad dus.
Lingerie en bevredigingsmateriaal, waaronder een reisirrigator, worden ingepakt. “Omstreeks halfelf die maandagavond stond ik gereed voor een bestelde taxi. Neemt u ook altijd de achterbank? ’t Hotelletje bevond zich op enkele minuten loopafstand van het ziekenhuis alwaar ik me bijna had laten versnijden door een onverschillig richting vooroverbuigende assistente glurende chirurg. Buiten een redelijk Nederlandstalige Portugese tapster en americano haspelende spanjool om bevond zich verder niemand beneden. Als een wereldwijdse figuur nam ik plaats aan een schemerige hoektafel. Flamencomuziek bestendigde mijn vakantiedroom.
Het avontuur eindigt na een doorwaakte nacht naast een raam dat niet dicht kon en een razende stoomketel. In het verhaal Zelfverzorging neemt hij zich voor naar crematorium Hofwijk te fietsen en aldaar bij de receptie te vragen of ze al zover zijn dat iemand levend gecremeerd kan worden.
Op dinsdagochtend 30 januari 2007 om 10.30 uur werd Arie Wilhelmus Pieter Moonen op de Algemene Begraafplaats Crooswijk ter aarde besteld. Van de armen begraven, met een bloemstuk en een lint van de SoZaWe (Sociale Zaken en Werkgelegenheid). Een mevrouw van de begrafenisonderneming leidde de dienst die niet langer dan een kwartier duurde. Er waren vier dames van het verpleeghuis en een aantal literaire vrienden die hem de laatste jaren ook niet meer hadden gesproken. Het was een koude, gure ochtend. Nabestaanden, erfgenamen, volgauto’s, regen en wind. Na U.

Leven in Rotterdam Punt Uit april/mei 2007

18 maart 2007

Bij de Marine

In .jpeg extensie met 12 kB kwam je binnen,
drenkeling in een zee van pixels,
kleurrijker in het echt, in rijksmuseum

pik ik je op uit zeeslagtafereel, water en vuur,
brandend galjoen, in flarden geschoten landgenoten,
joelende matrozen die geen poot naar je uitsteken

want geschilderd in opdracht van godvrezende
schriftlezende heren, om de oorlogsprins te behagen,
om aan te tonen dat die spanjolen watjes waren

geniepige katholieken, - dat krijg je er van
als je de kooplieden van de republiek wilt zieken,
dan gooit de schilder je meet een zwiep

van zijn penseel overboord, mooie meneer,
bonito señor, daar ga je met je geklede jas nog aan
in het vermiljoen dat voor bloed door moet gaan.


zie: www.rijksmuseum.nl/dood

14 maart 2007

LOF DER ZOTHEID (de film)

In 1983 had ik het idee iets met de Lof der Zotheid te doen. Een toneelstuk misschien, maar logischer was een film.Want ook toen al hoorde je wel eens beweren dat Rotterdam een filmstad was. Cinecitta aan de Maas. Minstens een week per jaar, tijdens Film International (vanaf dat jaar Film Festival Rotterdam). Dan streek de internationale filmscene in de Gouvernestraat neer en danste de papieren Tiger in de straten van Rotterdam.
Er was geld genoeg. De Rotterdamse Kunststichting had de Franse cineast Jean-Luc Godard een bedrag van 250.000 gulden geleend voor zijn project La veritable histoire du cinéma et de la télévision. Dus wie weet, misschien was er nog een grijpstuiver over voor een arme dichter die een scenario wilde schrijven.
Godard liet overigens weten dat hij zijn project niet op een bevredigende wijze kon realiseren en dat hij het bedrag in zes maandelijkse termijn van 50.000 gulden terug zou storten. Waarop de directeur van de RKS en ruimtevaartdeskundige Paul Noorman aan Jean-Luc in Parijs schreef dat hij inclusief de wettelijke rente de somma van 321.760 gulden voor de niet nagekomen verplichtingen terugeiste. Of het geld daadwerkelijk is terugbetaald weet ik niet. Waarschijnlijk niet. Godard kreeg dat jaar in Venetië een Gouden Leeuw voor zijn film Prénom Carmen.
Lof der Zotheid, de film. Ik zag het al voor me, de beelden, de affiches. De godin Stultitia nam ook mij soms flink bij de neus. Ik schreef een synopsis en legde het voor aan de film- en programmamaker Bob Visser. Bob woonde bij mij in de straat en hij was de enige filmer in de filmstad die ik kende. Samen met Jules Deelder had ik meegeschreven aan het scenario van zijn speelfilm Het veld van eer, die dat jaar zijn première beleefde.
Het verhaal ging over een man die een morbide belangstelling had voor wapens en de Eerste Wereldoorlog. Hij werd verliefd op een meisje (Loes Luca), dat in de werkelijkheid de oudste zus van Bob was. Het verhaal speelde in de jaren vijftig. Ze gingen op huwelijksreis naar Verdun. Op een braakliggend terrein in Zevenkamp werden loopgraven en stellingen nagebouwd. Figuranten onder wie Frans Vogel en Manuel Kneepkens en als ik me goed herinner ook Jules (die zich op meerdere plaatsen in het scenario en dus in de film had geschreven) figureerden als Franse of Duitse soldaten. Een tamme rat knaagde aan de bloederige wond in de buik van Frans Vogel. In Zevenkamp begon het al aardig op een filmstad te lijken.
In Verdun, waar ook opnamen werden gemaakt, brak de pleuris uit toen de Franse politie een pakketje uit Nederland had opengemaakt dat aan Bob Visser was geadresseerd en waarin verboden middelen zaten. Ze waren bestemd voor mijn medescenarist. Het liep wonderwel met een sisser af, al gloeide die in de persoonlijke verhouding nog lang na. Want de werkelijkheid buiten de droomfabriek ging gewoon door. De Zotheid haalde vreemde streken met ons uit. Een van de speler zou vele jaren later in één sessie twee jonge vrouwen vermoorden en de hand aan zichzelf slaan. Maar dat is een ander verhaal, een andere film die nog gedraaid moet worden.
Bob Visser voelde niets voor mijn idee om de Lof der Zotheid te verfilmen. Of hij begreep het niet. Bovendien was hij door zijn filmonderneming op de rand van het faillissement geraakt. Hij moest zijn huis verkopen en ging in een huurhuis in de Esch wonen.
In een map vond ik nog de kopieën van een paar brieven aan de artistieke leiding van het RO Theater. Ze zijn op kettingpapier geprint en nu nauwelijks nog leesbaar. Maar ik kan nog net lezen dat ik op 10 januari 1985 een voorstel deed om van de Lof der Zotheid het openingsstuk te maken voor de nieuwe Schouwburg. Maar dat werd de opera Pol, naar het verhaal van Polletje Piekhaar en Lord Zeepsop van Willem van Iependaal.
Zotter kon eigenlijk niet. Ik stopte mijn synopsis in een map en keek er niet meer naar. Voor deze gelegenheid heb ik het tevoorschijn gehaald. Want wie weet, fluisterde de godin Zotheid mij in, misschien is er iemand die haar leest en denkt: daar zou ik wel een film van willen maken.


LOF DER ZOTHEID (de synopsis)

Het idee is een film te maken, een scenario te schrijven, met als leidraad en bron van inspiratie het boek Lof de Zotheid van Erasmus van Rotterdam. Geen verfilming van het boek (dat zou zotheid zijn), maar een ‘vertaling’ naar onze tijd. Het boek biedt daarvoor voldoende stof. De uiterlijke omstandigheden, waarin Erasmus de Zotheid laat optreden, zijn uiteraard veranderd – zo niet de Zotheid zelve: het gegeven is van alle tijden, de taal modern. Het werd in 1515 gepubliceerd en wordt tot in onze tijd herdrukt.
Het zij hier opgemerkt dat de Zotheid, in de betekenis die Erasmus er aan geeft, niet in enge zin moet worden opgevat, niet in alles het negatieve des mensen handelen ziet. Integendeel. Erasmus verstaat bij Zotheid alles wat levensdrift en levensmoed is.
Uitgangspunt en belangrijk gegeven voor het verhaal is de plaats van handeling: Rotterdam. Erasmus werd er geboren, maar verliet de stad rees op vierjarig leeftijd en kwam er nooit meer terug. Toch zou hij zich later Erasmus ‘van Rotterdam’ noemen. Hoewel wij niet het leven van Erasmus willen verfilmen, biedt dit gegeven toch allerlei ‘extra’s’. Immers daar is de Erasmusuniversiteit gevestigd (het beoefenen van de wetenschappen speelt een belangrijke rol in de Lof der Zotheid), bedrijven zijn naar hem vernoemd (Erasmus Autobedrijf, Erasmus Party Service, etc.) en daar staat zijn standbeeld (dat door de eeuwen heen werd verplaatst, omvergeworpen, gestenigd, beklad; het werd zelfs een keer ter versteviging van een kademuur gebruikt). En is het huidige Rotterdam niet het resultaat, slachtoffer, zo men wil, van “de zotste aller dwaasheden: de oorlog”?
Erasmus bedacht het gegeven voor zijn boek op weg van Italië naar Engeland, waar hij het in het huis van zijn vriend Thomas More in enkele dagen schreef.
Ons verhaal begint op de dag dat het standbeeld van Erasmus wordt verplaatst. Het is een droge, winderige dag. Over de Coolsingel rijdt een vrachtwagen, waarop het beeld van Erasmus staat vastgesnoerd. Terwijl de wagen voortrijdt, stopt, optrekt, horen we de geluiden, zien we de beelden van alle dag, het verkeer, het lawaai van de stad. Bij flarden vangen we een stem op, een wat plechtige voorleesstem, die fragmenten uit de voorrede tot de Lof der Zotheid leest. Alsof Erasmus ons uit het koperen boek in zijn handen toespreekt.
“Waarde Thomas More! Toen ik de afgelopen dagen op de terugreis was van Italië naar Engeland, heb ik, - om niet al die tijd dat ik te paard moest zitten, mijn tijd hoeven slijten met banale en stijlloze gesprekken – er de voorkeur aan te geven eens uitvoerig na te denken…”
“Daar ik vond dat ik althans iets moest doen en dat tijdstip weinig geschikt scheen voor ernstige studie, heb ik besloten mij te vermaken met een lofprijzing der Zotheid…”
“....zij die gekwetst zijn door de frivole inhoud, dienen liever te bedenken dat niet ik dit voorbeeld heb gesteld, maar dat ditzelfde reeds vroeger herhaaldelijk door grote auteurs is gedaan…”
“Als er dus iemand zal opstaan die uitroept dat hij geketst is, zal hij daardoor zijn schuldgevoel verraden of althans zijn angst….”
“Daarmee bewonder ik zozeer in onze tijd de gevoeligheid de oren die behalve plechtige titels niets meer kunnen verdragen…”
De vrachtwagen is intussen aangekomen op het plein voor de Laurenskerk (1525), waar het beeld zijn nieuwe standplaats zal krijgen. Een hijskraan staat klaar om het op zijn sokkel te zetten.
Terwijl dit gebeurt, maken we kennis met de personages van ons verhaal, de aanwezigen die deze plechtigheid luister bijzetten: de burgemeester, wethouders, raadsleden, journalisten, fotografen, vertegenwoordigers van de Erasmusuniversiteit, studenten, een dichter, beeldhouwer, architect, publiek, etc., kortom ‘types’ uit de verschillende lagen van de maatschappij, die in het verhaal een rol zullen spelen.
Als deze personen hebben op de een of andere manier een relatie met elkaar: daadwerkelijk of anderzins is het Zotheid die zij gemeen hebben. Dat is het motief. We volgen hen in hun dwaze, ijdele, verlegen, domme en goede gedragingen.
De burgemeester houdt een toespraak op maat. De kraammachinist kijkt toe, rolt een sigaret. Zijn vrouw is de werkster van de burgemeestervrouw, ook aanwezig. De wethouder van handel en industrie heeft een buitenechtelijke verhouding met het raadslid (vr.) dat de milieuzaken behartigt. De dichter werkt aan een epos over de grote humanist Erasmus en verhouding tot de stad waar hij werd geboren. De architect loert op een opdracht van de gemeente. Erasmus (het beeld) slaat een bladzijde van zijn boek om als er niemand kijkt.
Als de plechtigheid is afgelopen, valt het gezelschap uiteen. Erasmus blijft eenzaam op het plein achter. De burgemeester verdwijnt in een glanzende limousine. Eén wethouder en de architect stappen in de auto van de laatste. We zien hen later hamburgers eten in een hamburgertent. De architect betaalt.
We volgen steeds één persoon (dat kan een bijfiguur zijn of een representant van een groep), leren hem of haar kennen, verweven zijn bezigheden met die van de anderen, een ander lid van het gezelschap, dat dan op zijn beurt de hoofdrol gaat vervullen.
Zo zien we bijvoorbeeld de werkster stofzuigen, terwijl de burgemeestersvrouw thuiskomt, vermoeid van de plechtigheid. Laten zullen we beiden zien op een bijeenkomst van ‘rooie’ vrouwen of een andere manifestatie (Erasmus heeft behartigenswaardige dingen over de vrouw geschreven). De dichter woont op een zolderkamer, zoals het schijnt het horen, en droomt zich een wereld aan zijn voeten. Enzovoort.
Wij willen een spel creëren, een film maken, een lofzang van de Zotheid, waarin niets vreemd is aan het menselijk handelen, maar wel veelkomisch. Als een rode draad loopt de Zotheid (in Erasmiaanse zin) door het verhaal – ieder personage laat de dwaasheid van de ander zien, na eerst die van zichzelf te hebben opgevoerd.
Het is mogelijk te kiezen voor het procédé dat Erasmus voor zijn boek heeft gebruik, namelijk één personage, d.i. de Zotheid, Stultitia, als verbindend element te laten optreden. Zij mag immers alles zeggen. Maar misschien is dat in onze tijd niet nodig: de mensen, de personages zijn zelf zot genoeg. Ze hoeven alleen maar zichzelf te spelen.
Vooruitlopend op de film denken wij gebruik te maken van de diverse komische talenten die ons land rijk is.

Rotterdam, 15 augustus 1983

Dit verhaal verscheen in VAN ROTTERDAM een 11-tal teksten rond Erasmus' Lof der Zotheid, Uitgeverij Douane Prijs € 10,--

27 februari 2007

De minnaar spreekt

Vanavond uit eten bij de Bees
(ze waren bijna uit elkaar),
geen wild gebraad als vorig jaar,
maar vegetarisch: bij de zee-

wier komen wel de Aas ter sprake
en volgt de rest van het alfabet:
T gaat met O en F met U naar bed.
Zeg, hoe vind je die tofu smaken?

't Komt uit de gezonde haute cuisine,
het maakt als vlees niet agressief
('we waren bijna uit elkaar, hè lief?')
en 't zit barstensvol met vitamine.

O vrouw Bee! Hoe heerlijk uw diners!
Maar 'k geef de voorkeur aan uw vlees.


Zie: Zo klinkt dus weggesmeten geld - de geestigste gedichten uit De Tweede Ronde, bijeengebracht door Meindert Burger & Jos Versteegen, Uitgeverij Mouria, 2007

12 februari 2007

Van oude en nieuwe dingen

Het nieuwe jaar is al weer een maand oud en de meeste goede voornemens zullen wel weer in oude gewoontes zijn vervallen. Maar ik wilde het nog even over het oude jaar hebben. Zelf ben ik in augustus gestopt met roken en tot nu toe heb ik dat volgehouden. Daar hoefde het geen 1 januari voor te worden. Van mij mag dat gerust een daad van grote wilskracht worden genoemd.
Ik denk dat ik er op mijn zestiende mee begon; ik herinner me nog dat ik door mijn vader werd gesnapt toen ik met een paar vrienden ergens achter een schuur een peuk had opgestoken. Hij gebaarde me met een wijsvinger mee te komen. Beschaamd liep ik achter hem aan. Maar of ik alleen maar een waarschuwing of straf heb gekregen weet ik niet meer. Zelf rookte hij zijn hele leven zware shag van Van Nelle.
Verder was 2006 een jaar met twee gezichten, zoals de zomer eerst warm en droog was en toen nat en koud. Juli en september waren de warmste maanden sinds eeuwen, maar het toeval wilde dat ik in augustus vakantie had en dat was nou net weer de natste maand sinds tijden. Het kon bij wijze van spreken elke dag vriezen of dooien, al moeten we globaal het dooien meer vrezen dan het vriezen.
Verder was het een jaar als alle voorgaande jaren, het leek er althans verdacht veel op, er werden kinderen geboren, er gingen mensen dood, er waren oorlogen en rampen, overwinningen en verliezen.
Het was ook een jaar van beloften, want Nederland zou volgens velen zo maar eventjes wereldkampioen voetbal worden. Helaas, de triomftocht van Holland tegen de oude VOC vijand Portugal eindigde in een trap- en schoppartij waarvoor de oude houwdegens van de Gouden Eeuw zich niet zouden hebben geschaamd. Nadat we het bijna vier jaar lang nog niet zo zout hadden gegeten, kondigde Jan Peter Balkenende de consumptie van het beloofde zoet aan. Maar toen viel zijn kabinet. Van te veel zout krijg je hoge bloeddruk en zelfs IJzeren Rita bleek roestplekken te vertonen.
Een jaar van tegenstellingen die in het nieuwe jaar niet zullen worden opgeheven. De economie trok aan maar de voedselbanken kregen meer klanten. De olieprijs steeg maar de files namen toe. De hogesnelheidslijn ligt te blikkeren in het Hollandse landschap maar de treinen kunnen of mogen nog niet rijden. Knappe koppen worden dommer of domkoppen worden knapper in het camoufleren van hun onkunde. Een paar herfstbladeren op de rails en het hele spoorwegnet ligt stil. Statistisch waren er minder verkeersongelukken maar de vrachtwagens kantelden ook in 2006 weer dagelijks als dominostenen op de rijkswegen van het koninkrijk.
Waar moet dat heen met ons land?
In Rotterdam is het aantal geweldsdoden gehalveerd ten opzichte van het jaar daarvoor. “Geweldsdoden” is in het jargon van functionarissen een eufemisme voor de slachtoffers van moordenaars. Het klinkt net iets minder dood dan gewoon dood. Maar de inkt van de statistieken was nog niet droog of er vloeide al weer bloed en lagen er weer lijken in de straten van de Maasstad. Ook de cijfers van de kleine criminaliteit geven een daling te zien. Maar je hebt er natuurlijk niets aan als je fiets wordt gesloten of je tas uit je handen wordt gerukt.
In een van de vooruitblikken op het nieuwe jaar las ik dat heimwee naar de jaren vijftig het grote thema van 2007 wordt. Een trendwatcher merkte op dat de SP een ouderwetse blanke arbeiderspartij is die teruggrijpt op de idealen van de jaren vijftig. De Partij voor de Dieren wil de koeien weer in de wei en de Christenunie de vrouwen achter het fornuis en in het kraambed. Vreemd eten en natural gloss zijn uit, stamppot met rookworst en rode lipstick zijn in. Een tweede leven op internet behoort tot de mogelijkheden. Het goede nieuws is dat die vreselijke Senseo koffie plaats moet maken voor een echt espresso apparaat.
Uren, dagen, maanden, jaren… de wereld draait door. Wat zullen we ons van 2006 herinneren? Het beeld van een man die een strop om zijn nek krijgt, een barbaar die op barbaarse wijze wordt opgehangen? Persoonlijk zal ik toch vooral denken aan het jaar dat ik mijn laatste sigaret opstak. Hoop ik.

Rotterdam Magazine februari/maart 2007

11 februari 2007

De straat

Gaande door de buurt die hem vreemd
geworden was, kwam hij in de straat
en zag het huis en voelde zich ontheemd
en wist dit is de plaats van misdaad.

Ik ben teruggekeerd. Wat heb ik misdaan?
Hij keek de gevel langs tot aan het raam
waaruit een licht scheen; hij belde aan
en wachtte en las een vreemde naam

die stond waar de zijne had gestaan.
Hij dacht wat heeft mij hier gebracht.
Ik ben een ander. Mijn spoor is uitgewist.

Wat ik heb misdaan heb ik niet gedaan.
Ik heb mijn tijd in wroeging doorgebracht.
Het was vergeefs. Zij heeft mij nooit gemist.

21 januari 2007



Binnenkort zal ik weer eens iets nieuws op deze site zetten.