7 december 2007

Feestrede van Peter Bulthuis

Posted by Picasa
uitgesproken bij de uitreiking van de Anna Blaman Prijs 2007 in de Burgerzaal van het Stadhuis te Rotterdam, 16 november 2007

Meneer de burgemeester, dames en heren van het bestuur en de commissie van het Prins Bernhard Cultuurfonds Zuid-Holland, andere dames en heren, en beste Rien en Ineke,

In de bundel Statig Landschap achter Glas (Bert Bakker, 1984, blz. 38) van onze laureaat vindt u het volgende kwatrijn, getiteld: Het laatste woord.

Het laatste woord

` De heer P.H.J. Bulthuis, de biograaf,
zal de laatste zijn van alle sprekers
en whisky drinken op een sarcofaag,
uit een aanbieding van fa Hellebrekers.

Behalve dat ik dit, uiteraard, een mooi gedicht vind, verklaart het ook, min of meer, mijn aanwezigheid hier. Het gedicht is ongeveer twintig jaar jong. Ik kende Rien toen al geruime tijd langer.
Ik neem u mee naar een herfstavond van ongeveer dertig jaar geleden. Slierten mist opgehangen aan lantarenpalen. De laatste bladeren aan hun takken schermend met de wind. De destijdse bar van de AMVJ in het eertijdse Rijnhotel. Ik besloot mijn jas maar weer eens aan te trekken om huiswaarts te keren. Die jas: een zogenaamde ‘Leidse duffel’, een houtje-touwtje jas, kopie van de zogenaamde Monty-coat, de onverwoestbare, eens voor ₤ 10.000 ontworpen voor het Britse invasieleger om de landing in Normandië te kunnen doorstaan (ik mag zulke details wel, vooral wanneer ze er niets toe doen voor de rest van het verhaal).
Op weg naar huis bemerkte ik in mijn jaszak een vergeten boodschappenbriefje. Onder een lantarenpaal bleek dat een gedicht te zijn.

Testament

Reeds lag hij geborgen in de schoot van moeder aarde
Toen zij de enveloppe vond, waarop deze vier regels:
In deze zak zit nog een aantal koffiezegels
Van Douwe Egberts, die ik stiekem voor je spaarde.
Ik had je zo graag die elektrise molen willen geven.
Als je hem nog hebben wilt, spaar dan zelf nog even.

Door bemiddeling van de barbediende (‘Kent u iemand met net zo’n jas als ik, die bovendien gedichten schrijft; dan is dit niet mijn jas maar de zijne’ - de blik van de barbediende staat me nog levendig bij) vond uitwisseling van jassen plaats. Zodoende zijn wij sindsdien vrienden en bleef het gedicht bewaard. U vindt het op blz. 47 in Een vliegtuig van beton (Bezige Bij, 1973).
Er is met dit gedicht Testament iets zeer bijzonders aan de hand - dat was me die ongeveer dertig jaar geleden direct al duidelijk, hoewel het wel wat langer heeft geduurd voordat ik het waarom daarvan wist. Hoewel het een vroeg gedicht is van Vroegindeweij, is het een goed gedicht; en goede gedichten zijn zeer schaars, vooral goede vroege gedichten. Er staat meestal te veel in, wat dan de zaak bederft, of te weinig, zodat er nog niet staat wat er moest staan. Maar hier staat ieder woord op zijn plaats met geen woord te veel of te weinig. Het is ook een authentiek gedicht, waarvan me geen voorbeeld of model bekend was of is. In zo’n geval heb je met een echte dichter te maken.
Het verhaal zit ingewikkelder in elkaar zit dan bij eerste kennismaking lijkt, zoals bij veel gedichten van Vroegindeweij. Ook dat is prima. De werkelijkheid is ook niet eenvoudig. Het is een postuum liefdesgedicht - die zijn me verder ook niet bekend - vandaar die kort voor zijn dood door de maker in de enveloppe verzamelde en achteraf bezorgde koffiezegels. Dat wordt verteld in een kwatrijn gevolgd door een distichon, met zogenaamde ‘accentverzen’ (‘sprung rhythm’, in het Engels) ‘waarbij de regels niet metrisch worden geschreven, maar alleen de hoofdaccenten het ritme schragen en worden geteld, en de onbeklemtoonde lettergrepen van regel tot regel in aantal en plaats waar ze voorkomen mogen variëren’ (ik citeer hier Cees Budding’, Lexicon der Poëzie, Van Ditmar 1968, blz. 156).
Dat ‘sprung rhythm’ vereist een vaste hand. Je zou ook kunnen zeggen dat het ritme (en hier bovendien het ongedwongen rijm) voorzichtig tussen de regels door schemeren en bijna onmerkbaar, zoals dat past in dit gedicht, het gedicht in de gewenste richting sturen. Daar zou veel meer over te zeggen zijn, bijvoorbeeld dat het een herstel van de poëzie impliceert en de daarbij te volgen richting aangeeft, nadat de poëzie in onze voortvarende stad in de jaren ’60 werd afgeschaft (Gard Sivik, de Nieuwe Stijl), maar dat laat ik nu maar even achterwege. Als ik u voorlopig maar heb duidelijk gemaakt dat naar mijn smaak het kenmerk van de beste gedichten van Rien Vroegindeweij - en waar praat je anders over in gezelschap van de dichter? - hun bedrieglijke eenvoud is.
Over die bedrieglijke eenvoud van de beste gedichten van Rien Vroegindeweij nu tot slot nog één en ander.
Een kleine omweg wilt u mij daarbij wel vergeven.
In een studie uit de jaren ’30, getiteld The use of poetry and the use of criticism - mijn exemplaar van het boek, uit 1964, afkomstig uit de mede door Rien Vroegindeweij opgerichte poëziewinkel W. Pieterse in Poëzie - stelt T.S. Eliot zich (en ons) de hamvraag wat nu wel in feite het nut (‘the use’) van poëzie mag zijn. Eliot vindt dat, in zekere zin - het komt er nu op aan om zeer precies te citeren - een nonsense-vraag, al was het alleen maar omdat op die vraag op verschillende moment in de tijd en in verschillende tradities zeer uiteenlopende antwoorden zijn gegeven, even uitstekend als tegenstrijdig - en wat dán nog? Maar, voegt Eliot er dan bijna terloops aan toe, er kan geen twijfel over bestaan dat het altijd in de bedoeling van de dichters heeft gelegen en ligt om hun publiek aangenaam bezig te houden: ‘to give pleasure, to entertain or divert people.’ En eigenlijk laat Eliot het daar dan verder bij.
Voor mij, en naar ik vermoed ook voor u, wij allen ten zeerste doordrongen van het feit dat poëzie een hoog ernstige zaak is, was en is dit toch wel even schrikken. Maar bekomen van de schrik, en toen ik er nog eens goed over had nagedacht, leek me dit toch wel een juiste beschrijving, en naar ik vermoed de enige juiste, van ‘the use of poetry’: het nut, maar ook het gebruik, van poëzie - ’to give pleasure, to entertain or divert people.’
En dan nodig ik u nu uit om eens te horen hoe Rien Vroegindeweij dat aanpakt. Vergeet u nu even met mij alles wat ik of u nog zou kunnen opmerken over zaken als alliteratie, verborgen metrum, binnenrijm, assonantie, of wat dies meer zij. Dit alles is overigens in ruime mate aanwezig in de gedichten, maar zeer onnadrukkelijk, en als u goed luistert is dat het juist, dat bijna ongrijpbare, waardoor eens zo nadrukkelijk de vertrouwde woorden opnieuw betekenis of een nieuwe betekenis krijgen, en daar gaat het om in deze poëzie. En in dé poëzie. Niet meer. Niet minder.
Ik koos drie korte gedichten uit de laatste bundel Gemengde Berichten (Nieuw Amsterdam Uitgevers 2006) die volgens mij indicatief zijn voor het oeuvre van Rien Vroegindeweij in de breedte. In mijn exemplaar heeft Rien voor mij voorin geschreven: ‘Het leven: / Een gedicht is een / houtjetouwtje jas / die niet van jou is / zo is het, en niet anders.’ En zo is het.

Drie gedichten.

Ik koos het eerste gedicht (bladzijde. 35) omdat het een gebeurtenis beschrijft die wij beiden ongeveer een halve eeuw terug op precies dezelfde wijze hebben meegemaakt tijdens de Watersnood van 1953. Vader die op de eerste verdieping met een latje, van traptrede naar traptrede opgetild, bekijkt hoe hoog het water inmiddels staat. Rien in Middelharnis, ik in Zierikzee. Rien was toen acht -, ik elf jaar; ik was altijd al wat ouder dan meneer.

(Toen de dijken braken, III)

De jongen wachtte op de dingen die komen zouden.
Zijn vader zette de kachel op tafel, zijn moeder
bracht de huisraad naar boven. Toen begon het wachten.

Het wachten op het water. Het kwam als een groot grijs
monster dat zich breed uitrolde over het bouwterrein
over het braakland naar het huis waar hij woonde.
Hij hoorde de kelder vollopen, de deuren kraakten
het monster steeg hoger en hoger, kwam de trap op.
Hij was bang. Zijn vader mat hoe hoog het kwam.


Dan het gedicht op bladzijde 7, waarmee de bundel opent.

(Waarheid)

In de keizerrijken van het oude China
stond de waarheid onomstotelijk vast.

Iedereen werd geacht haar te kennen
en geen fratsen met haar uit te halen.

Dichters die aan haar wetten tornden
werden van het hof verbannen

naar verre en eenzame gebieden
waar de mooiste poëzie werd geschreven.

Tenslotte het naar mijn smaak mooiste gedicht uit de bundel (bladzijde 11).

(Na de piep)

Als je belt vanmiddag kan het zijn
dat ik je niet hoor dat ik achter ben.
We brengen de laatste dagen van de zomer door
de bloem wordt bleek, het blad verkleurt.

Zo draait het wiel de hemel door
bereikt de heg, draait naar het punt
waar het verder moet, maait hier en daar wat weg.
Een late roos bloeit ongenadig op.

Als je belt kan het zijn dat ik achter ben
dat ik je niet hoor dat ik bezig ben
spreek een boodschap in, zeg wat je zeggen wilt
ik bel terug, jazeker, ik bel terug.




Dames en heren, van de schilder Delacroix de volgende uitspraak: ‘Wanneer men twintig is, en dichter, dan is men twintig; maar wanneer men veertig is, en dichter, dan is men een dichter.’ Rien Vroegindeweij is van 1944 en heeft een groot aantal gedichten geschreven die mij, en ik hoop u ook, zeer veel plezier hebben bezorgd; en de rest mag u erbij verzinnen.

PB
Rotterdam 10-14/11/07

Geen opmerkingen: