15 maart 2010

HET BELANG ZIT BIJ DE GEBRUIKER

De verzamelde gedichten van Rien Vroegindeweij

Later wordt alles echter. Een keuze uit de gedichten 1973-2009, zo luidt de titel van een verzamelbundel van de Rotterdamse dichter Rien Vroegindeweij. Verschillende interpretaties van die titel dringen zich op tijdens het lezen. Zo duidt het de kloof aan tussen de zelfgecreëerde wereld van het kind en de prozaïsche werkelijkheid van de volwassene. In Brandend zand (p. 63), oorspronkelijk gepubliceerd in Tussen de middag (1988), vertelt Vroegindeweij over de bunkers waarin hij als jongere rondzwierf. Het waren plekken die fantasieën aan een onvoorstelbaar oorlogsverleden opriepen en waarin zich tegelijk een lichamelijke realiteit voltrok:

de herinnering aan zand en meisjes
die het deden in een bunker
met tekeningen van hun geslacht
(het ban-de-bomteken van hun macht)
en grote pikken als gehelmde Duitsers
die bloed en bodem eerden, schreeuwden.

Jaren later, bij een terugkeer naar de bunkers, zijn de seksuele fantasieën verdwenen, maar zijn de bunkers “reëler” geworden. Dit betekent verlies én
winst tegelijk: “er waren geen / meisjes die het met jou deden, de bunkers / zijn gesloopt, niets meer verdedigen. / En tegelijk is er van alles meer, / meer
zand, meer zee, meer lucht.” (p. 64)
Het gaat vaak over vroeger en later in de gedichten van Vroegindeweij. Zo draait het in veel teksten om jeugdherinneringen, onder meer aan de watersnoodramp van 1953. In een reeks gedichten uit Zee & land (1995) vermomt Vroegindeweij reflecties op de tijd en de herinnering als licht absurdistische recepten. Zo vertelt hij over de vertroebelende werking van het geheugen in Laat ons zingen. Hier ontstaat weer een heel andere betekenis van de bundeltitel. Na vele jaren heeft zich in de herinnering een beeld van het verleden gevormd, dat echter aandoet dan de “werkelijke” gebeurtenis ooit kan zijn geweest: “Neem een herinnering, snijd haar in stukken / van een zomer lengte, zet ze op met water / waaraan wat onwaarheid is toegevoegd. // […] Vergeet wat er gebeurd is. / Nodig je vrienden uit. Vertel ze wat je weet.” (p. 110)
Nog een derde betekenis van de bundeltitel dient zich aan. Alles wat Vroegindeweij later in zijn leven geschreven heeft, komt hem nu waarachtiger voor. Het blijkt namelijk dat dit overzicht van het oeuvre weinig recht doet aan het vroegste werk.
Vroegindeweij debuteerde eind 1972 met Gelukkige dagen & andere poëtise voorvallen in de Sonde-reeks van de Rotterdamse Kunststichting. Het zijn interpunctieloze, “langgerekte” gedichten waarin een eigenaardige, licht experimentele toon doorklinkt. Nauwelijks twee maanden later, begin 1973, verschijnt Een vliegtuig van beton bij de gerenommeerde Bezige Bij. De teksten doen heel anders aan: ze zijn korter, rijmen nogal eens en hebben soms een light verse-achtig karakter: “Het zal wel gaan / Met het dagelijks bestaan / Wel doen we het kalm aan / Maar we blijven gaan.”
Weinig gedichten uit deze bundels zijn terechtgekomen in Later wordt alles echter. Gelukkige dagen & andere poëtise voorvallen is zelfs helemaal weggelaten (eerlijkheidshalve vermeldt de ondertitel dat er gedichten van na 1973 zijn verzameld). Uit Een vliegtuig van beton is alleen een handvol meer romantische verzen gebloemleesd. In de verzamelbundel overheerst echter de Vroegindeweij van na 1982. Hij publiceert dan na een stilte van bijna tien jaar Statig landschap achter glas; zijn herkenbare aanpak en stijl nemen vorm aan.
De gedichten zijn voortaan helder en toegankelijk, maken dikwijls gebruik van vaste versvormen en nu en dan van rijm. Het zijn subtiele reflecties op het dagelijks leven, observaties die op een heldere manier zijn verwoord. Die poëticale uitgangspunten moet de lezer vooral uit de gedichten zelf destilleren, want Vroegindeweij laat zich nauwelijks over zijn opvattingen uit. Alleen het titelvers van Een vliegtuig van beton, dat de verzamelbundel opent (p. 7), illustreert wat hij onder poëzie verstaat. Vreemd genoeg verkondigt hij een standpunt dat helemaal niet strookt met zijn literaire praktijk:

Poëzie is voor mij het verhaal
Dat men mij vroeger vertelde
Van een man die op zijn zolder
Een vliegtuig van beton gebouwd had
En trots tegen iedereen zei
Dat het wel kon vliegen
Maar niet door het dakraam kon.

Hier wordt een radicaal esthetische, bijna autonomistische visie op literatuur verkondigd. De waarde van poëzie is niet gelegen in haar gebruik, in haar openbaarheid, maar in haar loutere bestaan. Vroegindeweijs gedichten stellen
de leesbaarheid juist telkens voorop. Ruim dertig jaar na dit gedicht schrijft Vroegindeweij dan ook een tekst waarin hij een tegenovergesteld standpunt
verdedigt. De tekst beschrijft de Kunsthal, ontworpen door Rem Koolhaas, waarin de gebruiksvriendelijkheid aan de esthetiek is opgeofferd: “In de Kunsthal van Koolhaas / valt regelmatig iemand zich te pletter / over opstapjes, drempels, trappen.” “Wat is een belangrijk gebouw?”, vraagt de dichter zich af, om te constateren: “Een huis, een ziekenhuis, een schuur. / Het belang zit bij de gebruiker.” (p. 182) Helderder had hij zijn ideeën over kunst in het algemeen en literatuur in het bijzonder niet kunnen uitdrukken.
Vroegindeweij houdt zich met zijn no-nonsensepoëzie meestal verre van de moraal. Wanneer hij zich toch als moralist ontpopt, gaat het meestal mis. Zo is er het vroege gedicht De feesten, waarin een groep jongeren begint te twijfelen aan “[d]e zin van die wilde feesten”. (p. 14) Hier krijgt de lezer geen ruimte om zelf oordelen te vormen, maar worden de emotie én de boodschap hem onder de neus gewreven. Overtuigender is Vroegindeweij als hij een observatie als uitgangspunt neemt en het werk vervolgens daadwerkelijk aan de lezer laat.
Dat leidt nu en dan tot mooie teksten, zoals Mijn eiland (pp. 136-137), een gedicht in vier delen uit Deze middag is een eeuwig heden (2002). Het draait om een nogal clichématige metafoor, namelijk die van het eiland als verzinnebeelding van de eenzaamheid. Maar ik accepteer dat beeld, doordat iedere klagerigheid uitblijft en in eenvoudige taal een bijna surreële wereld wordt opgeroepen.

Als ik wegga maakt de waker mij wakker,
ik droom van verlossing,
de dijken dromen van overstroming.

Waar blijf jij, je bent er niet.
Over het water loeit de veerboot van aankomst,
de eendenkooien schommelen in het riet.

Ik heb mijn vallen uitgezet,
maar voor wie,
er zijn hier afgronden dun als een haar.

In zulke gedichten laat Vroegindeweij zich op zijn best zien: als observator van de kleinste dingen die verontrusting kunnen oproepen, de “afgronden dun
als een haar”.

Laurens Ham

Gepubliceerd in Ons Erfdeel 2010/1 pag 162-164.
Zie www.onserfdeel.be of www.onserfdeel.nl

Geen opmerkingen: