8 april 2005

Boze brief


Een vriendin stuurde me het boek “Ik heb er slechts één nul af gedaan – Brieven van en aan Geert Lubberhuizen”. Ze had het dubbel en ze dacht dat ik er wel in geïnteresseerd was omdat er een brief in stond van Jules aan Geert – over mij.
Op 28 augustus 1971 sprak mijn vriend Jules Deelder in een gloedvolle brief er zijn niet geringe verbazing over uit dat De Bezige Bij ‘na een zwijgen van 83 jaar’ de dichtbundel die ik ter publicatie had aangeboden, had teruggestuurd. “Mijn felicitaties! Welk een inzicht is hier tentoongespreid. Werkelijk indrukwekkend! Je begrijpt natuurlijk wel, dat ik gelijk genezen ben van het aanbevelen van nieuw talent. Ik vind het zo verschrikkelijk krankzinnig onbegrijpelijk en stom, dat ik er verder geen woorden aan vuil zal maken. Zijn jullie dan waarlijk blind? Die bundel is gewoon goed en had niet mogen worden teruggestuurd! Daar ga ik desnoods voor tegen de muur!”
Je hebt een vriend of je hebt geen vriend. Ik kan er nu nog verlegen van worden. Het is een van de weinige brieven in het boek die langer is dan een half A4 en niet over geld gaat. Drie weken later schreef Lubberhuizen: “Beste Jules, Ik ben je nog een antwoord schuldig op je laatste mooie boze brief.”
Inderdaad, een mooie brief, al zeg ik het zelf. De boosheid van Deelder richtte zich op de gehele uitgeverij (“Waarom krijg ik godverdomme nooit wat te drinken, als ik kom?” ), op Oscar ‘Bibber’ (Timmer) en andere redacteuren in het bijzonder: “Waarom worden jullie nou niet eens een keer wakker daar in dat mausoleum, dat nog immer wil doorgaan voor de hoofdstad van Nederland. Dikke lul! Jullie weigeren stelselmatig alles wat hier vandaan komt. Omdat het vreemd is. Niet bekend in de door drank aangetaste oren klinkt. Nu, welterusten hoor.”
Die bundel is er overigens wel gekomen, zij het een jaar later. ‘Een vliegtuig van beton’ verscheen als laatste nummer (27) in de zogenaamde cijferreeks. Het was tevens het einde van mijn carrière als De Bezige Bij auteur. Een paar jaar later heb ik nog een contract getekend voor de uitgave van mijn vertaling van Une saison en enfer van Arthur Rimbaud waar ook de handtekening van Lubberhuizen onder stond. Ik heb toen nog in een Spiegeltent op de Schouwburgplein in Rotterdam een uur zitten zwijgen met Remco Campert, die redacteur poëzie was.
Maar de uitvoering liet zo lang op zich wachten dat een andere vertaler en een andere uitgever er met de buit vandoor gingen en ik via een advocaat van de Vereniging van Letterkundigen de gederfde royalty’s moest binnenhalen. Onderhandelingen om het verzameld werk van de in 1977 overleden Riekus Waskowsky, wiens werk bij De Bezige Bij was verschenen, te doen uitgeven liepen eveneens zodanige vertraging op dat het tenslotte bij Bert Bakker terechtkwam.
Halverwege de jaren zeventig was De Bezige Bij niet meer de vooraanstaande en progressieve uitgeverij van weleer. Inleider en samensteller Hans Renders schrijft weliswaar dat Lubberhuizen ‘de experimentele Vijftigers in één aanbieding met de populaire schrijfster Willy Corsari bracht, maar de Vijftigers kwamen pas bij De Bezige Bij terecht nadat ze met hun experimenten bij andere uitgevers waren gedebuteerd.
Ik heb Lubberhuizen een paar keer ontmoet en ik kan niet anders zeggen dat het een aardige man was. Maar zijn hart lag bij de generatie oudere schrijvers, die De Bezige Bij groot hebben gemaakt. Elke uitgever is zo genereus als de verkoopcijfers van zijn auteurs. Dat blijkt ook wel uit de brieven. Behalve verzoeken om geld hadden de schrijvers en dichters van De Bezige Bij hun beste, lieve of waarde Geert, die eigenlijk Geertjan heette, weinig te melden.

Geen opmerkingen: