publicatie in 60 jaar Lijnbaan, het hart van de Rotterdamse wederopbouw
Nog jaren na de
vernietiging van de binnenstad van Rotterdam op 14 mei 1940 werd er in menig
huiskamer getwist, zo niet ruzie gemaakt, over de vraag waar een bepaalde
winkel, een kruidenier, een waterstoker, een kledingzaak, etc. had gezeten.
Op de hoek van die en die straat, een paar panden naar links of naar
rechts of drie blokken verderop? Liep de Doodkistensteeg van de Hoogstraat tot
de Kipstraat of kwam hij uit op de Goudsesingel?
Het was de tijd dat vader alles beter wist, en omdat ze tijdelijk inwoonden
bemoeide opa zich er ook mee die een nog ouder verleden in herinnering bracht.
Maar moeder had altijd de boodschappen gedaan, dus die had het laatste woord.
Veel deed het er trouwens niet toe of je wist waar de melkboer of de
slager had gezeten, want weg was weg en toen de puinhopen waren opgeruimd,
groeiden er gras en onkruid op de grote lege vlakte van de stad die er niet
meer was. Op de plattegrond tekende zich vaag het stratenpatroon van de oude
binnenstad af.
Men sloeg zich zo goed en zo kwaad als dat ging door het dagelijks
leven, oude gewoonten werden op andere plaatsen hervat. Moeder deed nu
boodschappen bij winkels in straten die voorheen buiten het centrum lagen en in
de noodwinkels die op verschillende plaatsen in de stad waren opgetrokken.
De binnenstadbewoners waren noodgedwongen verspreid over de diverse wijken
buiten het centrum gaan wonen of waren naar elders vertrokken. Niet alleen het
hart was uit de stad gerukt, de oorlog sloeg ook diepe wonden in de ziel van de
Rotterdammers. Ze waren hun centrifugale midden kwijt, hun Coolsingel, hun Hoogstraat
en al die benoemde en onbenoemde plekken die een stad tot een stad maken.
De terreur van de Duitse bezetters dreef hen naar het dieptepunt van
wat later de Hongerwinter zou gaan heten. Mensen aten bloembollen, honden en
katten en stookten het meubilair op. Velen stierven de hongerdood, anderen
overleefden ternauwernood. Maar langzaam krabbelde men uit die put van ellende
op, bij wijze van spreken gesterkt door het Zweedse wittebrood waarvan velen
dachten dat het als manna uit de hemel was neergedaald, maar in werkelijkheid
in zakken meel per schip in Delfzijl was aangevoerd.
Na de euforie van de bevrijding nam iedereen zijn oude positie weer in,
al werden kwade elementen, voor zover niet meer bruikbaar, voor lange of
kortere tijd buiten de samenleving geplaatst.
Nederland kwam als een uitgemergeld land uit de oorlog tevoorschijn,
Rotterdam bovendien met het verlies van zijn kern, maar ook met de opdracht de
stad weer op te bouwen.
In het eerste oorlogsjaar waren er al plannen gemaakt voor de
wederopbouw van de stad. Er was een basisplan, waarover verschil van inzicht en
aanpak was. Gebrek aan materialen stagneerde de werkzaamheden. Bovendien
moesten eerst de havens en de industrie worden hersteld.
Niettemin klonk in de naoorlogse jaren het gebonk van de heimachines,
het getik van de metseltroffels en het gereutel van de cementmolens als een
symfonie in de grote lege openluchtzaal van de stad in wederopbouw. Menigmaal
werd de vlag gehesen en het jeneverglas geledigd als het hoogste punt van een
gebouw was bereikt.
Voor de gewone man was het niet helemaal duidelijk hoe de nieuwe stad
er uit zou gaan zien. Maar bij elke bouwput was men nieuwsgierig wat daaruit
tevoorschijn zou komen. Langzaam, heel langzaam ontstond er iets dat op een stadscentrum
begon te lijken.
Op de tentoonstelling ‘Rotterdam
Ahoy!’werd in 1950 de voltooiing van de Rotterdamse haven gevierd. Drie jaar
later voltrok zich de Watersnoodramp die de Zuid-Hollandse en Zeeuwse delta
onder water zette en vele doden eiste. Een deel van de talloze evacués werd in
de oude Ahoyhal op het Land van Hoboken opgevangen en vandaar uit naar adressen
in de stad en omstreken gebracht.
1953 was een gedenkwaardig jaar voor Rotterdam. In mei werd op de Leuvehaven
het beeld ‘De verwoeste stad’ van Ossip Zadkine onthuld, een geschenk van
warenhuis De Bijenkorf aan de stad.
Op 9 oktober 1953 werd de Lijnbaan geopend.
Daarmee kreeg Rotterdam iets van zijn kern terug. Het was een begin, maar de kiem was gelegd om verder uit te
groeien tot een centrum. De Rotterdammers konden weer naar een plek om te zien
en gezien te worden. Dichter Jules Deelder herinnerde zich jaren later dat hij
als jongetje met zijn vader op de Lijnbaan de ‘levende legende' Faas Wilkes
tegenkwam en de mannen elkaar in het voorbijgaan met een ‘Dag Arie’ en een ‘Dag
Faas’ groetten.
In de Lijnbaan Post, het nieuwsbulletin van het bouwproject, werd de winkelpromenade
aangeprezen als ‘Europe’s Fifth Avenue’, naar de chicste en duurste
winkelstraat van New York, zo niet van de wereld.
Rotterdam is nooit te bescheiden geweest om zich met wereldsteden te
meten. De Lijnbaan, zoals die spiksplinternieuw was opgeleverd, was inderdaad
geen gewone winkelstraat, een kruidenier, een bakker of een slager was er niet
te vinden. Dat was kennelijk ook niet nodig, want er woonden nauwelijks mensen
in de omgeving.
Het idee van de cityvorming naar Amerikaans voorbeeld sloot een
intensieve bewoning van de binnenstad uit. Bankgebouwen, kantoortorens en
warenhuizen vulden gaandeweg de ruimte, brede autowegen leidden naar de woongebieden.
Maar iedereen kon een kijkje gaan nemen op de Lijnbaan waar de bezoekers
in een decor van schitterende etalages werden verwelkomd. Het hogere segment
van de middenstand, dat voor de oorlog merendeels aan de Noordblaak gevestigd
was geweest en lange tijd een onderkomen in
noodwinkels had gevonden, toonde hier zijn koopwaar. Niet de eerste
levensbehoeften, maar de luxe artikelen. Een teken dat de welvaart onder de
Rotterdammers toenam.
Voor de generatie die de crisis van de jaren dertig, de oorlog, de Hongerwinter
en de naoorlogse schaarste had meegemaakt, moet de winkelpromenade een
sprookjesachtig aanzien hebben gehad. De Lijnbaan werd een begrip. In het
populaire radioprogramma In Holland staat
een huis, waarin de belevenissen van de familie Doorsnee ten gehore werden
gebracht, zong Lia Dorana (artiestennaam van de Haagse Beppy van Werven): ‘Ik
ben Alie Cyaankali /De gevaarlijke vrouw van Rotterdam / Kijk ik es fijn gaan /
op de Lijnbaan / Ik zet iedereen in vuur en vlam!’
IJzersterke regels die iedereen kon meezingen. De Lijnbaan stond er mee op de kaart. Maar gevaarlijke vrouwen op
de Lijnbaan? Deftige dames en keurige huisvrouwen uit Blijdorp, Hillegersberg
en Kralingen, maar zichtbaar gevaarlijke vrouwen waren er op de hele Lijnbaan
niet te vinden. Misschien had Annie M.G.Schmidt de roemruchte Hamburgse
Reeperbahn (Duits voor lijnbaan, touwslagerij) in gedachten toen ze de tekst
schreef.
Met de jaren werd de Lijnbaan en zijn omgeving het hart van winkelend
Rotterdam. Het schijnt dat stedenbouwkundigen en architectuurkenners uit de
hele wereld kwamen kijken om met eigen ogen te zien hoe Rotterdam dit verkeersvrije
wereldwonder in zijn nieuwe binnenstad had geïmplanteerd.
Toen de nieuwigheid er enigszins af was, kwam er ook kritiek. Het bleek
dat de promenade wel erg eenzijdig op het winkelen was ingericht, al kon je
hier en daar een kop koffie met een gebakje nuttigen of onder de klanken van
een belegen orkestje bij Ruteck’s een maaltijd verorberen. Er waren bloembakken
en kooien met papegaaien en bij het lieflijke beeld ‘Spelende beertjes’, een
geschenk van de stad Oslo, op de kruising van de Lijnbaan en de Korte Lijnbaan
werden wellicht amoureuze afspraakjes gemaakt
Buiten de openingstijden van de winkels, ’s avonds na zessen en op de
lange, kooploze zondagen van die jaren, was er behalve naar de etalages kijken niets
te doen en kon je het spreekwoordelijk kanon afschieten zonder iets of iemand
te raken.
Eind jaren vijftig, begin zestig
werd de Lijnbaan het domein van ongewenste
elementen. De jeugd die in toenemende welvaart opgroeide, bewoog zich brutaal
en ongemanierd tussen ijssalon Capri aan de Karel Doormanstraat en de
broodjeszaak De Turk aan de Kruiskade. Het waren voornamelijk scholieren en
omdat de zwarte coltrui en nauwe spijkerbroek de favoriete dracht was, werden
ze ‘artistiekelingen’ genoemd. Ze werden uitgedaagd door de nozems of vetkuiven
die van de West-Kruiskade en omgeving richting Lijnbaan kwamen. De
‘Lijnbaanjeugd’ werd een begrip om rekening mee te houden bij gezagsdragers en hulpverleners.
In dat milieu speelt zich de detective-achtige
roman ‘Lijnbaan-Djungel’ van John den Admirant af, die ‘grotendeels
geschreven werd in een Lijnbaanbar’.
Er werden wel pogingen gedaan om iets van een hogere cultuur in te brengen.
Op de Korte Lijnbaan was op een verdieping een zaaltje ingericht voor het
exposeren van beeldende kunst en ik herinner me een opening van een expositie
van de Rotterdamse kunstenaar Hans Hollenbach in de kelder van de herenmodezaak
House of England. De jonge dichter Cornelis Bastiaan Vaandrager verscheen daar
als eerste en enige in een nauwsluitend pak van glimmend donkerblauw leer, naar
het voorbeeld van de Engels-Amerikaanse rocker Vince Taylor en vervaardigd in
het naaiatelier van Puck Kroon op Katendrecht. De pocketkelder van Donner, waar
de moderne literatuur werd aangeboden, kon in die tijd als een cultuurpaleis
worden beschouwd. En voor sommigen als een paradijs waar je gemakkelijk met een
boek onder de coltrui of regenjas langs de kassa kon.
Op de een of andere manier had elke Rotterdammer wel iets met de
Lijnbaan. Zelf maakte ik er in de jaren zestig als student van de Academie van
Beeldende Kunsten straattekeningen, tot
de winkeliers de politie waarschuwden en ik werd weggestuurd. Jules Deelder
dichtte tezelfdertijd:
Impressie // We liepen./ We liepen door./ We liepen door
de Lijnbaan. // We waren./ We waren stoned. / We waren zo stoned als een aap.
Met de komst van het Lijnbaancentrum creëerde de Rotterdamse
Kunststichting een interessante expositieruimte. Maar evenals de daaronder
gelegen bioscoop het Lijnbaan Theater en vervolgens de jazzclubs Mephisto en
Thelonius bleek ook dat niet bestand tegen de eisen van hoge huur en
commerciële haalbaarheid. Cultuur en commercie, dirigent Eduard Flipse zei het
al: als een musicus en een havenbaron tegelijk in het water vallen zal men de
laatste er het eerst uithalen.
De Lijnbaan bestaat nu zestig jaar De kracht van het experiment is
uitgewerkt en is als het ware ingehaald door de wet van de remmende voorsprong,
die inhoudt dat men berust in een eenmaal ingenomen koppositie en door anderen
wordt voorbijgestreefd. Elke stad, elk dorp heeft tegenwoordig zijn
verkeersvrije winkelstraat, Het zou vreemd zijn als er in al die jaren niets
veranderd zou zijn. Het winkelen is shoppen geworden. Het publiek is veranderd
en de winkels hebben zich aangepast. De Lijnbaan is nu een deel van het
winkelhart van Rotterdam, een straat in de stad zoals de ontwerpers in de jaren
vijftig voor ogen stond.
1 opmerking:
schitterende foto.
alsof de tijd heeft stilgestaan.
Een reactie posten