31 januari 2005

Poëziecursus



Drie schooljaren geleden vroeg het Albeda College in Rotterdam of ik voor het MOVO de cursus “Poëzie lezen en analyseren” kon verzorgen. MOVO staat voor Middelbaar Onderwijs voor Ouderen. Naar mijn onderwijskundige antecedenten werd niet gevraagd en veel tijd om over het aanbod na te denken kreeg ik niet, want er was onverwacht een leerkracht uitgevallen.
Het was de bedoeling dat ik de cursus zelf samenstelde, maar dat bleek toch makkelijker gezegd dan gedaan. Het MOVO biedt allerlei cursussen aan voor vakken die door professionele leerkrachten worden gegeven en waarvoor voldoende leerstof voorhanden is. Maar er is bij mijn weten geen algemeen leerboek voor de poëzie. Er zijn wel heel veel bundels, bloemlezingen, voorwoorden, inleidingen, studies, deelstudies en essays, over het gedicht als boom, over het wit bij Kouwenaar, over de komma bij Krol. Maar kon ik daar bij het middelbaar onderwijs voor ouderen mee aan komen?
Waar te beginnen, voor welke dichters, groepen, stromingen, etc. zouden de cursisten belangstelling hebben? De Tachtigers, de Vijftigers, de Zestigers, de Maximalen of de individuen, de eenlingen, de beroemde of vergeten dichters?
Een maand later stond ik voor een klas van tweeëntwintig vrouwen en twee mannen van middelbare leeftijd het titelloze gedicht met de beroemde eerste zin “Ik ben een God in “t diepst van mijn gedachten” van Willem Kloos in relatie tot “het orakel van monte carlo” van Lucebert te analyseren. “Ginds zag ik de schim van willem kloos / de schim van willem kloos te monte carlo / te monte carlo in het speelhuis willem kloos”.
Er zijn een aantal eerste zinnen die als het ware in het collectieve geheugen zijn blijven hangen. Een eerste zin die langer dan één generatie beklijft, is qua eeuwigheid het hoogste bereikbare voor een Nederlandse dichter. Van Willem Kloos zijn er zelfs twee, want naast de hierboven geciteerde zin scoort “Ik ween om bloemen in de knop gebroken” ook hoog in de topvijf van eerste zinnen. De meeste cursisten hadden er van lang geleden op school enkele onthouden, zoals “Een nieuwe lente en een nieuw geluid”, “Van morgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik, mijn woning in” en “Ik ging naar Bommel om de brug te zien”.
Wie een tweede zin uit het hoofd kende, mocht zich wat mij betreft een poëziekenner noemen. Maar veel respons kwam er niet uit de klas. Ondanks de vele poëzieavonden, nachten, festivals, websites, trein- en boottochten, bleek de kennis van de vaderlandse dichtkunst minimaal te zijn. Dat maakte het lesgeven weliswaar tot een dankbare, maar ook tamelijk vermoeiende bezigheid. Mijn onervarenheid in het onderwijs speelde natuurlijk ook mee. Een professionele leerkracht kent genoeg trucjes om de twee lesuren van elk drie kwartier zonder al te veel inspanning door te komen. Je moet een bouwvakker ook niet voor de metselklas zetten, want dan komt hij ‘s avonds meer gebroken thuis dan een dag op de stellingen.
Gelukkig merkte ik al gauw dat de docent de keuze heeft twee uit twee soorten poëzie: de gedichten waarover niets te zeggen is en de gedichten waar wat over te zeggen valt. Met andere woorden, begrijpelijke en onbegrijpelijke poëzie. Met de Tachtigers tot de experimentelen van de naoorlogse poëzie kom je redelijk weg, want toen werden er nog gedichten geschreven waar de gebruiksaanwijzing bijzat, maar met de Vijftigers wordt het al moeilijker. Niettemin was er voor de laatste soort de meeste belangstelling.
Ik heb nu drie keer een cursus gegeven en twee keer viel de belangstelling niet tegen. Met de verhuizing van het MOVO van een oud schoolgebouw in een parkeervrije wijk naar een gebouw in een betaalzone verminderde de animo aanzienlijk. Voor de laatste cursus hadden zich slechts tien mensen ingeschreven. Poëzie en parkeren hebben meer met elkaar gemeen dan je zou denken. Voor de Dichter des Vaderlands is een zware taak weggelegd.

Achterpagina NRC Handelsblad 25-1-2005 © Rien Vroegindeweij

Geen opmerkingen: